De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHooggeachte Freule de Savornin Lohman.Naar aanleiding van uw brief aan F.L.S. te Z. in de Holl. Lelie 3.10.'06 zij het mij vergund een woordje tot U te richten. Hoofdzakelijk verzoek ik hier te mogen verdedigen de mindere hoogachting, die U toekent aan particuliere verpleegsters; zie, pag: 223 eerste kolom: ‘Iets wat ik ook van mijn vader heb geleerd, is altijd bij plaatsgebrek onmiddelijk op te staan voor Diaconessen en Nonnen (niet voor zoogenaamd Vrije Verpleegsters, want dit zijn gewone geldverdienende meisjes als ieder ander).’ Na het lezen van bovenstaand kwam mij onwillekeurig op de lippen: ‘Scheerzacht Mr. Jan, scheer zacht.’ - En ik hoop niet, dat U het mij kwalijk neemt, wanneer ik vraag om welken reden de Vrije Verpleegster minder eerbied afdwingt, dan de Diacones? Zijn de diaconessen hoogerstaande wezens omdat zij door oogenschijnlijk wezenlijke liefde hun ouden dag verzekeren in een rusthuis; terwijl de particuliere verpleegster zelf zorgt voor haar dagelijks onderhoud en voor den tijd waarin zij niet meer zal kunnen werken? En weet ge wel, of de Zuster in Diaconessengewaad gehuld, als mensch meer eerbied afdwingt dan de particuliere verpleegster? Gaat de laatst genoemde ook geen wonden heelen, tranen droogen, smart verzachten in de huisgezinnen waar armoede en ellende woont? Ik zelf ben geweest zeven jaar Diacones in een der grootste Diaconessenhuizen in Holland en durf gerust te bekennen; dat als we Zondags ter kerke gingen en ik op de wandeling daarheen en bij den ingang van het Godshuis, alle wandelaars en kerkgangers met den grootsten eerbied den hoed van het hoofd zag nemen, er mij een glimlach op het gelaat kwam en wanneer ik bij het binnentreden der kerk hoorde fluisteren: ‘sta op, daar komen de diaconessen;’ werd mijn ziel weemoedig en ik gestemd tot nadenken. Zouden de menschen ons werkelijk zooveel eerbiedwaardig vinden, of is het wellicht het kleed, dat die afdwingt. Ik kwam tot het maken van vergelijkingen en ging ieder onzer, wat nader beschouwen. Hoe weinigen waren innerlijk in overeenstemming met het eerbiedwaardige kleed! En als ik bedenk hoe die ‘wezenlijke liefdezusters’ konden redeneeren over het voordeel, aan hun liefdewerkkring verbonden, d.w.z. aan het op hun ouden dag onbezorgd kunnen voortleven, stel ik mij de vraag, welk verschil er is tusschen de ‘wezenlijke liefdezuster’ en de ‘vrije verpleegster’? En wanneer ik dan geen verschil zie, zou het dan in 't vervolg niet beter zijn, niet alleen een plaatsje af te staan aan de ‘Diacones’ doch ook ééne aan de ‘Vrije verpleegster’, welke laatste wellicht na een nacht van zwaar waken, met een tram naar huis rijdt, om haar vermoeide ledematen des te eerder rust te geven? Bij het neerschrijven van deze vraag, komt mij een voorval in de herinnering, hetwelk ik gaarne even meedeel. Op een kouden, guren winteravond, sta ik achter op de tram (binnen was geen plaats meer) en rijd langs een der buitenwegen van den Haag. Bij een der halten wachten eene particuliere verpleegster en eene nog al sjovel gekleede vrouw. ‘Heb je twee plaatsen conducteur?’ vroeg de Zuster. ‘Neen Zuster,’ klonk het kort, ‘er is nog maar een plaats, achterop’. Biddend smeekt 't vrouwtje, ‘ach toe, neem ons beiden mee, mijn kind is stervend.’ Plotseling roept een oude man: ‘Zuster, mag ik U mijn plaats aanbieden? Ik ben wel oud, maar voor mij hindert het niet of ik iets later thuis kom, terwijl voor U één oogenblik te laat, voor immer te laat kan zijn.’ De Zuster helpt de vrouw instappen, en dankt | |
[pagina 280]
| |
met een handdruk den weldoener, waarna ook zij de tram instijgt. Met bevende stem roept de oude vrouw: ‘dank voor uw goedheid mijnheer, God zal het U vergelden.’ Doch de goede man hoort dit niet meer. De conducteur fluit en de tram zet zich in beweging. - Ze rijdt voorbij den ouden man, die onder den indruk van het gebeurde, met bedrukt gelaat huiswaarts gaat, en thuiskomend met een dankbaar gevoel in zijn zetel valt, hopend, dat de moeder haar kind nog voor zijn dood mag zien. Met eerbied denkt hij terug aan de Zuster die, behoorende tot de particuliere verpleegsters, (volgens U tot de niet anders dan geld verdienende meisjes) hier puur uit ‘liefde’ haar hulp had gegeven. Had ik ongelijk toen ik hierboven zeide: ‘Scheer zacht Mr Jan, scheer zacht.’ Laat dit voorbeeld ons tot leering strekken, dat wij voortaan niet alleen onze plaats afstaan aan ‘Nonnen’ en ‘Diaconessen’ doch ook aan ‘Vrije verpleegsters’, die zooals wij bemerkt hebben ook iets anders kunnen zijn dan ‘geld verdienende meisjes’. U dankzeggende voor verleende plaatsruimte, teeken ik mij Hoogachtend Zuster A. OUDSHOORN. | |
Antwoord redactrice.Vergun mij U te doen opmerken, dat gij, m.i. uit een zekere overgevoeligheid, schermt tegen windmolens. Immers volgt uit de door U aangehaalde zinsnede van mijn hand in de correspondentie aan F.L.S. in de Holl. Lelie van 3.10.06 ook maar eenigszins, dat ik ‘mindere hoogachting’ toedraag aan vrije verpleegsters? Neen. - Geenzins. In de bedoelde correspondentie aan F.L.S. (antwoord op een brief harerzijds met betrekking tot een der artikelen die ik schreef over onwellevendheid en onbeleefdheid op reis) handelde ik over den eerbied, dien men ouderen, hulpbehoevenden, zieken enz. verschuldigd is, deelde in verband daarmede mede, hoe mijn vader uit een zekeren eerbied voor het liefdewerk van nonnen en diaconessen steeds voor hen een plaats zou inruimen in tram of trein, al waren zij ook gansch jonge meisjes nog, vergeleken bij hemzelf. Dat hieruit volgt ‘mindere hoogachting’ voor vrije verpleegsters is toch wel wat vergezocht, zou ik denken. - Men kan toch wel het recht hebben in een vrije verpleegster een eerlijk om haar brood werkend meisje te zien, zoo goed als in een onderwijzeres of een postbeambte of een juffrouw die muziek-lessen geeft, zonder dat daaruit volgt ‘mindere hoogachting’. Welnu niets anders heb ik willen zeggen, en zeg ik nog. Een vrije verpleegster is in mijn oogen een meisje, dat het vak verplegen uitoefent zooals een dokter het vak geneesheer, en een onderwijzeres het vak van lesgeven, in 99 van 100 gevallen om den broode, en een héél-enkele maal uit roeping. - Van de wijze waarop zij haar vak uitoefent, hangt natuurlijk af de mate van achting die zij in elk bijzonder geval verdient. Het spreekt, vanzelf dat er zeer vele gevallen zijn, waarin om den broode werkende menschen de grootste achting afdwingen door hun plichtsbesef en toewijding aan hun toch uit zuiver materieele belangen gekozen taak. (Alleen geloof ik, hoe moeilijker en zelfopofferender die taak is, hoe zeldzamer zulke gevallen voorkomen; vandaar dat men duizendmaal meer kans heeft een plichtgetrouwe onderwijzeres of onderwijzer te vinden, dan één vrije verpleegster of dokter, die op denzelfden rang staan van plichtgetrouwheid als de eerstgenoemden.) Een diacones of een non daarentegen beschouw ik als iemand die dit liefdewerk koos uit roeping, gerugsteund door geloof. De strenge weinig opwekkende levenswijze in diaconessen-inrichtingen zoowel als kloosters, de niet-flatteerende, oudmakende kleeding, het niets anders voor den ouden dag ontvangen dan vrijen kost en verpleging, als zij onbruikbaar zijn, (terwijl de vrije pleegzuster een salaris, dikwijls vrij hoog, per dag, ontvangt), bij de nonnen nog daarenboven de gelofte van ongehuwd te zullen blijven, al deze dingen geven den leek het volle recht in een diacones of een non geen ‘hooger wezen’, maar wèl een eerbied-afdwingende, liefdevolle vrouw te hoogachten. Dat er natuurlijk achter de schermen gezondigd wordt tegen de gekozen roeping, ook door dezulken, dat er diaconessen zijn die geenzins beantwoorden aan het beeld dat men zich van haar schept, of dat er nonnen bestaan, die wellicht allesbehalve hebben afstand gedaan van de wereld, zooals hun gelofte het eischt, wie zal het U tegenspreken? Even weinig als gij mij zult kunnen tegenspreken, dat de maatschappij wemelt van slechte, baatzuchtige, op eigen genoegen bedachte vrije verpleegsters, wier grootste beweegreden tot het kiezen van dat vak was: nog een man opdoen, hetzij dan onder de jonge artsen, hetzij onder de te verplegen patienten. Noch het een, noch het ander kan den stand-in-het-algemeen treffen als verwijt, nietwaar? En juist daarom vind ik het zulk een zwakke redeneering, dat gij aankomt met een niet eens héél treffend verhááltje, om uw bewering te staven. Daartegenover zou ik U kunnen vertellen, dat ik en in het diaconessen-huis in den Haag, waar ik een dierbaren zieke heb zien verplegen en sterven, en in het R.K. St. Johannes-hospitaal in Bonn, waar ik-zelve vijf maanden lang zwaar ziek heb gelegen, de intieme getuige ben geweest van onophoudelijke zelfopofferingen, geloofsmoed, onafgebroken toewijding aan de gekozen taak. Terwijl ik eveneens meermalen heb aangehoord gesprekken onder vrije verpleegsters, die, als gold het een ‘zaakje’, en niets anders, behandelden hoevéél loon ze konden eischen per dag van dezen of genen. Terwijl ik eene, om wie dringend was gestuurd, in den nacht nog wel, een half uur heb hooren beredeneeren met een ander, of zij gaan zou met of zonder handschoenen, en of zij eerst nog haar wasch zou tellen of niet. Terwijl ik van meer dan een mijner bekenden het getuigenis heb gehoord: Als je een vrije verpleegster hebt, verlangt zij nog méér bediening en maakt nog meer omslag dan de zieke-zelf. Dan moet zij rusten, dan dit doen, dan dat. Zij zal niets anders verrichten, dan wat ze volgens haar contract verplicht is, nooit iets zelf omwasschen in de | |
[pagina 281]
| |
keuken, of wat ook, waartoe elke non, die in particuliere verpleging gaat, zich bereid toont. Maar ik herhaal: zulke ondervindingen van U persoonlijk en van mij bewijzen niets in het algemeen vóór of tegen een stand. Daarom heb ik ook den stand vrije verpleegster geenszins willen aanvallen, zooals gij het in mijn stukje hebt meenen te lezen. - Ik heb niets anders willen zeggen, dan wat ik hier duidelijkheidshalve nog eens herhaal: Een diacones of een non heeft een zelfopofferend leven gekozen, dat de veronderstelling gewettigd maakt: zij is een liefde-zuster uit roeping, en heeft als zoodanig recht op bijzondere onderscheiding. - Een vrije verpleegster daarentegen heeft dat recht niet, zoomin als eenig ander haar brood verdienend meisje, want haar onafhankelijk, door geen beloften of orden gebonden leven, haar lang niet gering salaris (per dag), haar dikwijls coquette kleeding, veel flatteerender dan een gewone japon en hoed, al deze dingen stellen haar op één lijn met andere een ‘vak’ gekozen hebbende meisjes. Niet lager, maar óók niet hóóger dan deze. Hoogachtend,
Uw dw.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
P.S. Een tweede zuster: A. schrijft mij persoonlijk in denzelfden geest als gij in uw ingezonden stuk. Ter harer beantwoording is het voldoende haar te verwijzen naar wat ik U schreef. Een zin echter vil ik releveeren uit haar brief: ‘Indien U beweert, dat 't de vrije verpleegsters te doen is er een inkomentje mee te verdienen, (wat ook niet altijd waar is, want er zijn velen die rijk zijn), dan kan men van de nonnen zeggen, dat zij 't doen om den Hemel deelachtig te worden, dus volgens U net zoo goed egoïsme, nietwaar?’ Laat mij zuster A. antwoorden, dat ik in het door U en haar overgenomen hóógst onschuldige zinnetje niets heb beweerd van al de mij in den mond gelegde dingen, zoodat de verdediging vrij wel onnoodig wordt, waar mijnerzijds geen beschuldiging plaats greep. Qui s'excuse s'accuse is hier wèl op zijn plaats. Haar vergelijking met de nonnen herinnerde mij aan het gesprek, dat ik onlangs bij woonde tusschen een met een arts gehuwde ex-vrije-verpleegster en een voor de R.K. liefdezusters partijtrekkenden heer. De ex-vrijeverpleegster had het óók schrikkelijk druk over het ‘egoisme’ der nonnen, die alleen maar zoo zelfopofferend zijn ‘om den hemel te verdienen’. Dan stonden zij en haar collega's véél hooger. Vindt U? zei de meneer-in-questie ondeugend: ‘U hebt toch in elk geval uw loon hier al weggekregen - en hij keek eens naar den trouwring. - De nonnen kunnen dat in géén geval verwachten’. De echtgenoote van den arts keek op haar neus, en veranderde van discours. De ‘egoiste’ nonnen liet zij verder met rust. Ik herhaal, ik ‘beweer’ niets. - Maar waar zuster A. 't zelve zoo druk heeft over rijke vrije verpleegsters, daar kan ik haar slechts antwoorden, dat juist die categorie voornamelijk is samengesteld uit de blasé uitgaan-meisjes, die, nadat ze alles hadden geprobeerd en alle genoegens'afgejaagd, ten slotte in een coquet en tegelijk interessant verpleegster-japonnetje een laatste toevlucht zochten en zoeken, om een doel te bereiken, dat ik hier niet nader wensch te omschrijven. - Voorbeelden daarvan zijn te overbekend in alle rijke en aristocratische kringen. En het zijn juist zulke meisjes, die de vrije verpleegsters veel meer in minachting brachten, dan de eerlijk-haar-broodverdienende categorie, die het kiest van den begin af als ‘vak’, omdat niet iedereen 't zelfde kan worden en omdat er in het vak finantieel vooruitzicht is. (kraamvrouwenverpleging, etc.). ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|