De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 273]
| |
31 October 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 274]
| |
weten, dat de menschen in doorsnede minder aan de maatschappij willen geven dan ze er van wenschen te ontvangen. Denk maar eens aan de belastingen. Hoe eerlijk men anders ook mag wezen, op 't gebied van belasting betalen, meent men dat een kleine dieverij wel geoorloofd is. Algemeen zal men vinden, dat er veel meer over rechten gesproken wordt dan over plichten; uitvloeisel van egoïsme. En waar wij allen neigingen hebben meer te wenschen ontvangen dan te geven, hoe zal daar een maatschappij kunnen bestaan, die berust op dit beginsel, dat daar lijnrecht mee in strijd is, of waar ten minste ieder er van doordrongen is, dat hij niet meer zal ontvangen dan hij heeft gegeven. In theorie mogen wij o zulke brave menschen, zoo zonder eerzucht, zoo zonder zelfzucht zijn, zoo gebroken hebben met standsverschil, met vooroordeelen, doch de werkelijkheid leert ons wel anders. Toen de Fransche revolutie alles had genivelleerd, toen waren het de uit het volk voortgekomenen, die wel het allereerst naar titels en rangen verlangden, en niet onaardig is wat men van graaf Mirabeau verhaalt. Toen deze graaf, die een rol speelde in de Fransche revolutie, des anderen morgens na een stormachtige vergadering van den vorigen avond aan een zijner kennissen vertelde dat alle titels en rangen waren afgeschaft, werd aangesproken door zijn bediende: ‘burger Mirabeau’, antwoordde hij woedend ‘Ezel wat veroorlooft gij u, wilt ge mij in 't vervolg wel aanspreken met ‘heer Graaf’. Zoo zijn de menschen nu eenmaal. Het zelfde is mij opgevallen bij arme lieden en socialisten nog wel, die naar de nieuwe wereld verhuizen, en oogenblikkelijk al, in den eersten brief aan kennissen of familie, hun gewone naam in een meer deftige veranderen zonder noodzaak, of Engelsche woorden gebruikten, waarvan de beteekenis hun nog onbekend was. Ja, ik meen zelfs te weten, dat er een sociaal-democraat is in ons land, die willekeurig voor de eindletter nog een c voegt, om daardoor een meer deftiger naam te krijgen. Ik gun zulke menschen gaarne hunne ijdelheid, doch van socialisten mag men dat het allerminst verwachten. Het blijkt ook wel in de geschiedenis, dat hoe goed ook bedoeld om een meer harmonischer leven onder elkaar te verkrijgen, dit altijd is afgestuit op de menschelijke onvolmaaktheden en ondeugden. Dit bleek ook in de boekdrukkerij van Werner, de bekende woordvoerder der ‘Jongeren’, zooals zij zich noemden. Daar de socialisten over 't algemeen ook strijd voeren tegen het stukloon, daar voerde hij in overleg met de lettersgezellen in, om niet meer per stukloon te werken, doch tegen een weekloon van 30 mark. Zij leverden echterGa naar voetnoot(8), gelijk Werner in een openbare bijeenkomst aantoonde, vaak arbeid ter waarde van 1,5 mark en alle aansporingen tot verbetering leden schipbreuk. Toen een compagnon van Werner eens om meer stilte verzocht omdat hij zóó niet kon werken, ‘brulden’ zij, gelijk Werner het uitdrukt de Marseillaise uit, bijzonderen nadruk leggende op: ‘Weg met de tirannie.’ Werner zag zich weer genoodzaakt stukloon in te voeren en twee gezellen te ontslaan. Den 30en November moest het partijbestuur van Berlijn ook optreden om den hevigen strijd tusschen de boekdrukkerij der ‘Leipziger Volkszeitung’ en hare sociaal democratische werklieden te beslechten. Wat zijn er niet vele voorbeelden van patroons die door hunne arbeiders hemelhoog worden verheven en die voor wat men noemt, beste patroons doorgaan, die ook werkelijk een natuurlijke goedheid bezitten, doch juist door hunne goedheid op alle manieren door hunne loontrekkenden worden benadeeld. Moest, wanneer door de betrokkenen wordt erkend dat zij een beste patroon hebben, niet volgen, dat zij van hunne kant ook alles wilden doen om niet ten nadeele van hem te werken. En toch ziet men vaak het tegendeel gebeuren. Waar de menschelijke natuur zóó is, hoe kan men daar verwachten, dat die zelfde menschen juist voor anderen met toewijding en ijver zullen werken. Men moet wel zeer naief zijn om dat te verwachten. Alle gestichte kolonies (en hoevele malen is niet geprobeerd te leven op rechtvaardiger gronden) hebben tot nu toe altijd bewezen dat ze zich niet duurzaam konden handhaven, om redenen, die als gevolgen waren aan te merken, van 's menschen onvolkomenheden. Als voorbeeld de kolonie te Blaricum, opgezet door menschen met allen één ideaal, het ideaal om samen te leven, samen te werken als broeders en zusters, bezield met hooge aspiraties! Toen schrijver dezes eens die kolonie be- | |
[pagina 275]
| |
zocht en alles in oogenschouw had genomen nadat hij door een der kolonisten was rondgeleid, maakte hij de opmerking: ‘ik vind uw plan uitstekend, doch zoudt ge nu waarlijk denken dat gij allen zoo eensgezind zult leven als ge u voorstelt. Rekent gij nu niet, dat ieder mensch zijn eigenaardigheden, zijn gebreken en zijn ondeugden heeft, die ieder wel eens hinderlijk moeten zijn. Voelt gij niet in u zelve, dat allerlei factoren kunnen medewerken om de vrede te verstoren’? ‘Nu ja,’ antwoordde mijne leidsman, ‘maar dan bewijst dit dat we niet ver genoeg gevorderd zijn in de verdraagzaamheid en dat we ons daarin moeten oefenen, en van goeden wille zijn.’ ‘Maar aangenomen dat eens dat ideaal is te bereiken, dat eens de menschen zóó zullen wezen, wat ik niet toegeef, maar houdt ge dan geen rekening met de menschen zooals ze zijn, en waar grond voor bestaat dat ze zoo zullen blijven?’ Alles zou wel meevallen, doch ook de proef op de som heeft ons bewezen, dat dit niet zoo was. We kunnen mooie theorieën opbouwen, al het oude afbreken in ons geestesoog, de wereld zien zooals wij ze zoo graag zouden wenschen; teruggekeerd in 't werkelijke leven zien wij dat het slechts droomen zijn. De droeve werkelijkheid leert anders. Wanneer wij de menschen bestudeeren in hun dagelijks leven en doen, dan zien wij zoo dikwijls dat afgunst en nijd, zelfzucht, twist en liefdeloosheid hoogtij vieren en waar wij dat waarnemen in het dagelijks leven der menschen onderling, daar is grond voor het vermoeden, dat zich datzelfde afspiegelt in de natie, in het geheel.
* * *
Dat het socialisme veld wint is geen wonder. Integendeel. Veel meer mag het vreemd gevonden worden dat het niet sneller voortgang neemt. Als men de socialisten toevoegt: ‘Het socialisme dat ten doel heeft den individueelen strijd om het bestaan, de wedijver, het mededingen van de menschen onderling, de voorwaarde en de oorzaak van alle ontwikkeling op te heffen, zou geen vooruitgang maar een teruggang zijn, een terugkeer tot barbaarsche toestanden; dan moge dit alles heel waar zijn - de socialisten hebben ook nog nooit aangetoond dat het niet waar is - toch maakt die redeneering niet den minsten indruk op arme menschen. Zij hebben nu eenmaal zooals een socialist het uitdrukt ‘niets anders te verliezen dan hun ketenen.’Ga naar voetnoot*) Hun program is zoo aanlokkelijk, dat geen der partijen in 't belooven op verre na niet kan konkureeren. De kiezers kunnen alles krijgen wat ze maar willen en natuurlijk kosteloos. Kosteloos onderwijs. Kosteloos openstelling van alle inrichtingen, van openbaar onderwijs, met gratis verstrekken der leermiddelen en zoo noodig van verpleging der leerlingen. Sterk opklimmende belasting op de inkomsten, het vermogen en de erfenissen met vrijstelling van lagere inkomsten en vermogen. Kostelooze geneeskundige behandeling en verpleging bij ziekte en bevalling en kostelooze begraving waar deze worden verlangd. Verzekering van arbeiders tegen ziekte en ongelukken, pensioneering der werklieden op kosten van den staat en onder controle van belanghebbende verantwoordelijkheid der werkgevers voor alle ongelukken der arbeiders in hun dienst overkomen, zorg der gemeenschap voor werkelooze arbeiders, voor weezen en halve weezen, en om ook boeren en kleine pachters in de strikken te vangen volgens verkiezingsprogram van 1897: ‘Betere regeling van het pachtcontract ten bate van boeren en arbeiders, berustende op het beginsel, dat alleen pacht behoeft betaald te worden van de netto opbrengst van het bedrijf, dus nadat van de totale opbrengst zijn afgetrokken de noodzakelijke onkosten waaronder ook een voldoend loon voor de arbeiders is begrepen. Opneming in de pachtcontracten van het minimum-getal arbeiders, dat de boer 's zomers en 's winters vast in dienst moest houden, te bepalen naar den aard en den omvang van het bedrijf, en de plaatselijke omstandigheden.’Ga naar voetnoot†) Ook schoolvoeding en kleeding nog. Is het niet om van te watertanden? en is het wonder, dat menschen, die waarlijk niet te ruim zijn bedeeld met aardsche goederen, of die voor klein of middelmatig loon voor anderen moeten werken, gelokt worden door zulke schoone beloften. En de kosten voor al die kosteloosheden plus pensioneering zijn gemakkelijk te vinden. Sterk opklimmende belasting op het inkomen | |
[pagina 276]
| |
en de erfenissen is het middel om aan geld te komen. En als al die beloften zijn vervuld, dan als einddoel, de opheffing van particulieren eigendom. Het spreekt wel vanzelf dat bij al die voorbereidende werkzaamheden en ten slotte bij geheele opheffing van privaateigendom, een groote uitbreiding van ambtenaren noodig is, en het ligt voor de hand, dat de ambteloose burgers voor een groot deel afhankelijk zijn van hunne patroons, dat zijn in dat geval: de ambtenaren. Reeds nu wordt er geklaagd, dat wie niet ‘in den pas staat’ bij autoriteiten minder op bevordering of benoeming mag rekenen, hoeveel te meer zal dit het geval zijn wanneer het getal van degenen die mede zeggingsschap hebben, verdubbeld wordt. De staatszorg voor zijne burgers zou zoo uitgebreid worden, dat men meer en meer tot de regeerende machten zou gaan opzien als zijnde de eenige macht die redding kon brengen en dit zou ons tot gewillige werktuigen maken van de bureaucratie. En andere patroons zouden er niet zijn dan die welke wij zelve langs den weg van algemeen kiesrecht hadden verkozen. De helft plus een of zoo groot de meerderheid was, zou zich vrijwillig schikken naar de zelf gekozen patroons, doch de minderheid zou heel eenvoudig moeten. Men kan daartegen aanvoeren, dat dit ook nu zoo is en in zeker opzicht is dit waar, doch met dit onderscheid, dat men in de de socialistische toekomststaat in alle opzichten moest berusten in de leiding, tot in de kleinste bedrijven, van de zelf gekozen leiders, terwijl men nu nog keuze heeft tusschen verschillende patroons en men tot zekere hoogte vrij is voor wie men wil werken en voor wie niet. Ook zou men niet vrij wezen in de keuze van zijn beroep, evenmin als men dat thans is. Zeer gemakkelijk zou het zich kunnen voordoen, dat de aanvoer van jeugdige arbeidskrachten in één vak zoo sterk was, dat de staat noodwendig beperkende bepalingen moest maken. Bovendien zou de verantwoordelijkheid van den mensch voor zijn eigen daden, door de zich steeds uitbreidende staatszorg zoodanig verminderen, dat het gevoel van plicht om voor ons zelven te zorgen en voor hen die van ons afhankelijk zijn, zou verzwakken. De prikkel om door eigen arbeid, zuinigheid en spaarzaamheid zijn toestand te verbeteren zou ophouden te bestaan en ten slotte op demoralisatie uitloopen. Vele voorbeelden, in kleinen kring waargenomen, duiden hierop. Als een sterk staaltje ter illustratie kan ik het volgende mededeelen. Een werkman, die ik heel goed kende, die in de Vereenigde staten een weekloon verdiende van f 45 's weeks, wees ik er eens op, nadat hij mij verteld had dat zijn loon ‘schoonop’ ging, hoe verkeerd het voor hem was zóó te handelen. Hij toch kon iedere week wel iets terzijde leggen voor den ouden dag, doch hij antwoordde mij dat er dan nog wel plaats was in 't armenhuis.Ga naar voetnoot1) Zoó erg is het natuurlijk bij ieder niet, doch de gewone durchschnittsmensch heeft de prikkel van belooning en privaat bezit noodig om zich in te spannen en wie dat ontkent, kent de menschen niet. Het begint alreeds bij kinderen op school. Misschien dat er thans vele onderwijzers zijn die ook die oude methode hebben afgeschaft, doch in mijn jongensjaren werkten de goedkeuringen van den meester om het hoogste plaatsje te bezetten of om een griffel ter onderscheiding -te bekomen uitstekend, om den ijver der leerlingen aan te wakkeren! En wanneer de minder vlijtige even goed was gevrijwaard voor broodsgebrek en even goed kon profiteeren als de vlijtige, dan vrees ik dat vlijt en ijver tot de zeldzame deugden zouden gaan behooren. Wie dat niet inziet, heeft zeker nooit aan het hoofd van een zaak gestaan of is daarin als werkman werkzaam geweest. Dat de verdeeling van de goederen en waren door de gemeenschap voortgebracht, onmogelijk zou kunnen plaats hebben naar de behoeften der menschen - gegeven de menschen zooals die nu eenmaal zijn - wordt ook door sommige socialisten ingezien. Rienzi (van Kol) schrijft in zijn werk: ‘Kapitalisme en socialisme’ waarin hij een pleidooi levert voor verdeeling van de productie ‘aan ieder volgens zijn verdiensten’ het volgende:Ga naar voetnoot2) ‘Kunnen alle ministers van finantiën, behangers en banketbakkers het op zich nemen, in vereeniging met elkander, één enkelen schoenpoetser gelukkig te maken? Zij kun- | |
[pagina 277]
| |
nen 't niet volbrengen, langer althans dan een uur of twee: want ook de schoenpoetser heeft een geest, geheel onderscheiden van zijn maag; en zou indien ge 't wel wilt bedenken, voor zijn voortdurende bevrediging en verzadiging deze toebedeeling noodig hebben, niet meer en niet minder: Gods oneindig Heelal voor zijn uitsluitend gebruik teneinde daarin oneindig te genieten en elke behoefte te vervullen, zoodra zij ontstond’, (Carlyle, Sartor Resartus), en verder: ‘Is het voldoende dat iemand behoefte gevoelt aan betere spijzen, rijker kleeding, fraaiere meubelen, prachtiger woning dan een ander, om hem daarop een recht te geven? Waarom hij en ik niet? En de slechte en schandelijke behoeften. De aanhangers van deze leer erkennen dit bezwaar en trachten er in te voorzien door te spreken van redelijker wijze gevoelde behoeften. Maar wie moet bepalen, welke behoeften redelijk en welke onredelijk zijn? Is de behoefte van sommigen om te wonen in de schoonste landschappen, te reizen door allerlei landen, om heerlijke kunstvoorwerpen te bezitten, niet redelijk, ja loffelijk zelfs? en zal men deze redelijke, doch kostbare behoeften, kunnen of mogen bevredigen? immers néén; doch waarom dan den een geven wat men den ander onthoudt. De productie kan men onmogelijk regelen als men den vrijen loop laat aan de steeds wisselende begeerten, de grillige hartstochten, de veranderlijke neigingen der individuen, en hunne onbeteugelende behoeften moet vervullen. Als groote behoeften aanspraak maken op groot genot, dan zullen de grootste eters, de weelderigste fatten, de meest verwende sybarieten, de meest onnutte mannen dus, het meeste - en de soberste, de edelste, de nuttigste mannen van ons geslacht het minsteGa naar voetnoot1) genieten. (Wordt vervolgd). BIERMAN. |
|