De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
23 October 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 258]
| |
Maar de werkelijkheid leert ons, dat het maatschappelijk raderwerk wel wat gecompliceerder in elkaar zit. Wat is er niet een leger van personen, die in sommige opzichten (ten minste als men aanneemt de kamp tusschen bezitters en niet-bezitters) aan de zijde der bezitters - en tevens ook weer aan de zijde der nietbezitters staan. Ten eerste een groot getal pachters, die de grond pachten van de grondeigenaars. Zij hebben natuurlijk belang bij lage pachten. In dit opzicht staan zij tegenover de landlords, of landheeren, doch zij staan ook tegenover de loonarbeiders. Zij vormen met de schoenmakers, timmerlieden, bakkers en andere ambachtslieden een middenklasse. En wanneer het nu waar was dat alle klein bedrijf zou verdwijnen, dan kon er grond zijn om aan te nemen dat bezitters meer en meer kwamen te staan tegenover de niet-bezitters. Doch zooals ik heb aangetoond, staat dit heelemaal niet onomstootelijk vast. De klassenstrijd stuit ook tegen hoofd en hart. Want waar begint de eene klasse en houdt de andere op.? Ook willen de wetenschappelijke socialisten het doen laten voorkomen, dat het industrieele reserveleger hoe langer hoe grooter wordt, dat door de toename van het in gebruik nemen van machines de arbeiders hoe langer hoe meer overtollig worden, dat toch de werkeloosheid bevordert en dat de werkeloozen weer gaan concurreeren, met hun arbeidskracht goedkooper aan te bieden dan zij die nog geregelden arbeid hebben en dat dit de arbeidsloonen drukt. Doch ook deze bewering houdt geen steek, ten minste blijft niet onweersproken.Ga naar voetnoot(3) Het getal volwassenen, die tot den arbeid geschikt zijn en ook 't getal armen is in Engeland in de laatste 50 jaren gestadig gedaald en ditzelfde geldt ook van Duitschland, ten minste volgens statistieke opgaven. Bovendien leert de ondervinding dat bij slapte in zaken wel het getal werkeloozen toeneemt, doch het loon in de meeste gevallen niet daalt. De behoeften der menschen nemen over 't algemeen zoodanig toe dat loonsverlaging alleen in uiterste noodzakelijkheid plaats heeft, tenminste wanneer die verhooging niet kunstmatig is gekomen, maar langs natuurlijken weg - dit is door de omstandigheden, zonder ingrijpen van personen geboren. De bewering is in zekeren zin niet ongegrond, dat de machines menschelijken arbeid overbodig maken, doch oppervlakkig beschouwd, lijkt dit meer zóó, dan het inderdaad is. De redeneering (wanneer in een vak een machine wordt aangeschaft die 10 arbeiders - om iets te noemen - in dat vak vervangt) dat deze machine aan 10 arbeiders het brood ontneemt - zooals zoo dikwijls beweerd wordt, door verschillende socialisten en niet-socialisten, is hoogst oppervlakkig of bedrieglijk. Wanneer men zich bepaalt bij zoo'n feit alleen en 't niet beschouwt in het verband met andere zaken - ja dan zou het zoo zijn. Doch ook de machines moeten gemaakt worden, waartoe veel arbeid noodig is, ze moeten geregeld hersteld en - niet zelden door nieuwe worden vervangen. Het blijkt dan ook dikwijls in verschillende vakken dat het niet altijd en niet zoozeer het direct geldelijke voordeel is dat men beoogt met het aanschaffen van machines, of het ‘goedkooper werken’ dan ‘machines van vleesch en bloed’ - als men wil - maar wel het ‘noodgedrongene’ om de machines in werking te stellen. Machinale arbeid ontstaat eerst dan in den regel wanneer de handenarbeid te kort schiet of het werk vergemakkelijkt. B. v. Altijd werd het gras gemaaid in Friesland met de zeis. Daartoe kwamen in den hooitijd vele grasmaaiers uit Duitschland en ook uit de provincie zelf waren er altijd mannen, die in dien drukken tijd een stuivertje meer trachten te verdienen. Maar wat blijkt telkens in de laatste jaren? dat er handen te kort zijn - wat in strijd is met de theorie dat de werkeloosheid moet toenemen - dat de boer zijn hooi niet altijd op tijd gemaaid kan krijgen. Ten minste hij wil daarvoor gevrijwaard zijn. Hij schaft zich een maaimachine aan niet om daardoor goedkooper te kunnen werken, het maailoon is vrijwel 't zelfde, hetzij men het met de machine of met de zeis doet, doch om niet al te afhankelijk te zijn, daar men vooraf niet kan weten of er menschenarbeid voorradig is. Zoo zijn er ook machines, die duurder werken, doch die den arbeid vergemakkelijken. Zoo blijkt het ook dat de boeren hun graan even goedkoop kunnen dorschen met gewone handmiddelen, als wanneer ze het machinaal laten verrichten. Waarom het dan machinaal gebeurt? Vele factoren werken daartoe mede. Ook moet men niet vergeten dat juist door invoering van machines er weer nieuwe | |
[pagina 259]
| |
bronnen voor arbeid ontdekt worden, en aan den anderen kant worden er ondernemingen in 't leven geroepen die zonder machinalen arbeid nooit zouden zijn ontstaan. Wat is het aantal couranten, brochures en boekwerken verbazend toegenomen. Wel is waar zou daarvoor ontzettend veel handen arbeid noodig zijn, wanneer niet de machines een groot deel arbeid verrichte, maar nimmer zou dit aantal zoo groot zijn geworden, wanneer niet daarbij een groot deel van het werk geleverd werd door de machine. Juist door het in gebruiknemen daarvan, is het verbruik van zeer vele artikelen kollosaal toegenomen en wordt daardoor het evenwicht, dat zou zijn verstoord, wanneer de menschelijken behoefte geen voortgang nam, weder hersteld. Merkwaardig is ook wat Bernstein zegt: ‘Het socialisme of de socialistische beweging van den nieuwen tijd heeft reeds vele bijgelooven overleefd, zij zal ook nog dat overleven dat hare toekomst van het bezit of, als men wil, van de opzuiging der meerwaarde door een kleiner wordende groep van kapitalistische mammouths afhankelijk is’ en verder: ‘Haar invloed (de invloed der S.D.) zou een veel grootere zijn, dan die heden is, indien de sociaal-demokratie den moed bezat om zich los te maken van een frazenmakerij, welke feitelijk overleefd is, en te willen schijnen dat, wat zij heden in werkelijkheid is: een demokratischehervormingspartijGa naar voetnoot(5). Hier dient gezegd, dat ik nu niet wil beweren dat Bernstein per sé gelijk moet hebben, doch wel moet worden overwogen, dat waar de socialistische wetenschap in strijd komt met de feiten zooals die zich aan ons oog voordoen, wij daarin gesterkt worden door de meening van die S.D. en dat men dus niet kan spreken van een wetenschap, waar juist die wetenschap of wat daarvoor doorgaat door de feiten om ons heen wedersproken wordt. Men houde daarom op te zeggen dat de S.D. partij de eenige partij is die geen boerenbedrog pleegt met leuzen en dogma's en vasten grond onder den voet heeft.Ga naar voetnoot1) Wat willen nu eigenlijk de socialisten? Hoe stellen zij zich de maatschappij voor in den toekomst? Het eenige positieve dat zij daaromtrent geven is: Dat zij opheffing willen van grond- en productiemiddelen in handen van privaat personen en deze willen brengen in handen der gemeenschap of in handen der staat. De eene sociaal demokraat zal zeggen, wij willen geen staats- doch gemeenschapseigendom, terwijl de ander meent dat deze begrippen van staat en gemeenschap als 't ware in een vloeien. Zij willen in ieder geval een regeling der productie en arbeid op volkomen demokratischen grondslag, vandaar ook den naam sociaal-demokratie. De S.D. is dus een volkshuishoudkundig stelsel, dat grond en bodem en arbeidsmiddelen wil brengen in handen der gemeenschap en de gezamenlijke productie en verdeeling van het geproduceerde wil regelen op democratischen grondslag. Hoe die verdeeling van het geproduceerde in de toekomst zal plaats hebben, daarover is men het niet eens. De eene richting wil verdeeling naar evenredigheid van de geleverde hoeveelheid arbeidskracht, de andere geheel naar communistische beginselen, dat is: werken naar ieders krachten nemen naar ieders behoeften, of zooals men ook wel eens noemt naar ieders redelijke behoeften.Ga naar voetnoot1) Vraagt men ze, maar hoe zal dat dan toch in groote breede trekken zijn ingericht uw ingewikkeld systeem, dan wordt allicht geantwoord: ‘Dwaasheid zou het zijn reeds nu te willen vaststellen hoe de maatschappij der toekomst er zal uitzien, wijl de huidige maatschappij van zelf in de socialistische verloopt.’ Dit neemt echter dit feit niet weg, dat aan den anderen kant de schoonste tafereelen worden opgehangen om te laten zien hoe gemakkelijk niet alleen alles zal loopen in de toekomst, maar ook hoe alles in overvloed te krijgen zal zijn. Dat de sociaal-demokraten de kunst verstaan om zich te redden uit de moeilijkheden die zich soms voordoen, getuigde Liebknecht in den RijksdagGa naar voetnoot(6) toen men hem vraagde naar den toekomststaat, en waarop hij antwoordde: De vraag naar den toekomststaat is ‘een vraag waarop slechts een dwaas een antwoordt kan en zal geven, wat de toekomststaat betreft dat is pure fantasie’. Doch op een andere plaatsGa naar voetnoot(7) zegt Liebknecht wel hoe die staat er zal uitzien, en ook Bebel in zijn boek ‘de Vrouw’ geeft menige detailschildering van het toekomstig paradijs. | |
[pagina 260]
| |
Nu laat het zich wel verklaren, dat men niet weet hoe of die maatschappij der toekomst er zal uitzien, doch dan is het ook ongemotiveerd te beweren dat die veel beter zal zijn dan onze tegenwoordige, of zou het een andere achtergrond hebben om toch maar het toekomstideaal op den voorgrond te schuiven? Het heeft er wel wat van als men in aanmerking neemt, wat Bebel eens aan Vollmar moet geantwoord hebben: ‘de aanhangers zouden de begeestering verliezen als men hun verkondigde, dat het doel eerst in verre toekomst te bereiken is.’ Ontegenzeggelijk is het beweren der socialisten waar, dat in een socialistische maatschappij een groot deel der menschen dat thans weinig of geen productieven arbeid verricht, in hun maatschappij deel kon nemen aan de voortbrenging en dus het werk der anderen gemakkelijker maken, maar daar tegenover staat dat er ook in de socialistische maatschappij een leger van ambtenaren zouden moeten zijn, die alles zouden moeten leiden en besturen. Een onnoemlijken arbeid en ingewikkelden arbeid ook, zou het zijn te bepalen, wat niet en wat wel geproduceerd zou moeten worden. Nauwkeurige opgaven van alles wat niet en wat wel voorhanden was. Wel wordt er verondersteld dat van alles in overvloed zou zijn en bij een matigen arbeidsdag ruimschoots in aller behoeften kan worden voorzien, ja zoo ver gaat zelfs de bewering, dat ieder van allerhande luxe, gemak, uitspanning en reisjes wie weet waar heen, kan profiteeren, doch meer dan een bloot vermoeden zal dit niet zijn. Ja, het is m.i. ernstig te vreezen in aanmerking genomen de menschen, zooals ze altijd geweest - nu zijn en wel altijd zullen blijven - dat ieder meer zou willen halen uit de magazijnen dan men er in bracht. Dit zou zijn te voorkomen door ieder te geven naar dat arbeid was verricht. Maar wie zal dat bepalen, wie zal zich willen belasten daarover uitspraak te doen. In de industrie zou misschien een systeem gevonden kunnen worden. Neem een fabriek waar 500 arbeiders werken. Deze zouden kunnen benoemen een algemeenen leider, boekhouder enz. enz. Dat alles zou zich kunnen schikken, maar onder die arbeiders zullen zich voordoen vlijtige en minder vlijtige en afgunst en nijd zouden de gevolgen er van zijn. Maar hoeveel meer moeilijkheden zouden er ontstaan in den landbouw. Daar toch kan niet gewerkt worden naar een vast systeem, vooral daar is het, waar fouten begaan worden door den besten vakman, fouten die alleen gezien kunnen worden als ze reeds begaan zijn. Ieder vakman weet bij ondervinding hoe verbazend moeilijk het veelal is het juiste moment èn met het zaaien èn met het oogsten, te treffen. Zóó in 't groote, zoo ook in 't kleine geldt hier, dat het van 't welslagen afhangt of men dwaas of wijs is. Een niet te weerspreken feit is het dat in de meeste gevallen voordeeliger samengewerkt kan worden dan zelfstandig en toch, trots deze wetenschap, gaat ieder voort vooral in den landbouw, alleen zaken te drijven. Nimmer zullen kleine landgebruikers zich vereenigen om gezamenlijk den grond te exploiteeren, niettegenstaande men weet dat het rendabeler zou kunnen zijn, doch in 't volle besef dat het op ruzie zou uitloopen. Van der Zwaag moet in een rede te Winschoten eens gezegd hebben, dat hij zoo lui mogelijk zou wezen als hij voor een ander moest werken, en ik denk dat in een socialistische maatschappij allen lui zouden zijn omdat ieder steeds zou denken dat hij voor anderen werkte. Het is niet aan te nemen dat de menschen geregeld dag aan dag zouden willen werken voor de gemeenschap. De prikkel van het eigenbelang is het die het geheele raderwerk in beweging houdt, en ieder heeft de prikkel van belooning en van privaat eigendom noodig om zich het harde werk te getroosten. Wie zulks niet inziet, houdt geen rekening met de menschen zooals die zijn. Het is alleszins te verwachten dat de verantwoordelijkheid van den mensch voor eigen daden zoude gaan verloren. Hij zou zich niet meer zoo behoeven in te spannen, denkende dat één, die iets minder doet, geen invloed uitoefent, of ten minste zóó gering dat het niet gevoeld wordt, op de hoeveelheid van het geproduceerde. Het gevoel van plicht om voor zich zelven te zorgen, zou ontegenzeggelijk verslappen. En als men mij toevoegt: zou dat dan bij u zelve ook zoo zijn? dan antwoord ik volmondig: ja. En daar ik weet dat ik ben bewerktuigd als andere menschen, dat de menschen gemeen hebben, dat ze dezelfde neigingen en hartstochten bezitten, hoewel niet allen in dezelfde mate, daar is grond te verwachten, dat er meerdere menschen zoo zouden zijn als ik, die nooit zouden goedkeuren, en zich nooit | |
[pagina 261]
| |
zouden laten kunnen vinden voor gemeenschappelijk produceeren en gemeenschappelijk verbruik, en wanneer die menschen er zullen zijn, daar zou ook oppositie zijn tegen de S.D. heilstaat. Zoo goed de S.D. thans recht hebben te protesteeren, zoo zouden ook anderen recht hebben te protesteeren, in de S.D. maatschappij. Zou hun dat geoorloofd zijn? Zouden ze kunnen toelaten dat anderen afbraken het huis dat ze bezig waren in stand te houden? Thans wordt ieder binnen zekere grenzen daarin vrijgelaten, omdat nog het particulier bezit en -initiatief bestaat, maar een Socialistische maatschappij zou moeten uitwerpen de elementen die het op hun ondergang toelegden, zij zou krachtens het beginsel of wet van zelfbehoud alles wat streefde om dat zelfbehoud te vernietigen, op zij moeten zettenGa naar voetnoot1). Het is mijn vaste overtuiging dat ieder beginsel dat privaat bezit van productiemiddelen aantast en uitsluit, of vrije mededingen belemmert, noodzakelijk moet uitloopen op achteruitgang, demoralisatie der maatschappij. Het socialisme dat de concurrentiestrijd wil opheffen, de vrije mededinging wil belemmeren, de individueele kamp om het bestaan wil vervangen door samenwerking, dit socialisme zou den terugkeer zijn tot barbaarschheid. Ten allen tijde is gebleken dat de noodzakelijkheid de drijfveeren zijn die het maatschappelijk leven ingang houden. De bedoeling van velen is wel goed, het socialisme is niet zoozeer gevaarlijk om de slechte elementen die tot de partij behooren, veeleer omdat zoovele eerlijke goedmeenende menschen tot haar toetreden. Tal van predikanten ziet men ook plaats nemen in de rijen der arbeiderspartij. Zij meenen dat het iets specifieks Christelijks is, de zwakken en onterfden te beschermen door middel van staatshulp, om zoo in toepassing te brengen dat alle menschen als broeders en zusters zullen leven. Onnoodig te zeggen, dat juist, door dat er zoovele goede menschen tot de socialisten behooren, anderen op een dwaalspoor worden gebracht en nu meenen dat ook Jezus de groote voorganger, socialist zou zijn, zoo hij thans weer op aarde verscheen. (Wordt vervolgd). BIERMAN. |
|