De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdII. Over degelijkheid.Onze geachte redactrice noodigt uit, over bovenstaand woord, naar aanleiding van het ingezondene door ‘Caprice’ onze meening te zeggen. Wanneer ik nu nog op de schoolbanken zat, en ‘de meester’ zei, geef eens eene definitie van het woord ‘degelijkheid’, dan zou ik, dunkt mij zeggen, dat beteekent, flink zijn, soliede, ferm, oppassend, accuraat enz. Caprice vindt degelijkheid soms criant vervelend; maar is dat niet alles in het geval het leven; wat overdreven wordt. Het juiste milieu dat is het ware, maar om dat altijd in praktijk te brengen dat is niet gemakkelijk. Maar toch vind ik ‘degelijkheid’ in huis en hof zeer te roemen, boven slordigheid en ‘laisser aller’. - Natuurlijk is het ‘criant degelijk’ uren aan de wasch te besteden, te rekken, en te duimen, tot je duimen plat zijn; geschikt voor massage, criant degelijk om in 60 à 70 zakdoeken op de vier precies op elkaar passende punten, een speld te moeten steken; niet alleen akelig degelijk maar zonde voor den tijd. Daarentegen is het criant ondegelijk; en een akelig gezicht, wanneer een looper met bevallige slingeringen in de gang ligt; het eene gordijn hoog, het andere laag, het derde scheef hangt. Zeker, het is heerlijk, hartverheffend, eens uit den band te springen, velden over, bosschen door, lang uit te liggen in de heerlijke geurige hei, te juichen en jubelen zonder hoed en handschoenen in Gods heerlijke natuur, ofschoon schrijfster dezes, al een oud mensch is, eene groote voorstandster hoor. Als Caprice dat ondegelijk vindt, dan zeg ik hoerah ‘leve dat woord.’ Zeker, er zijn van die akelige, brave, degelijke menschen, die je zoo kunnen pijnigen, en leed doen; die alles veroordeelen, wat niet in hun oogen ‘degelijk’ en soliede is, die veroordeelen onschuldige genoegens, uitgelatenheid der jeugd; die muss austoben, ja Caprice, dan haat ook ik dat dikke woord ‘degelijkheid’. Maar als degelijkheid ontbreekt in 't huisgezin, dan ontbreekt ook meestal orde en mogen kinderen alles maar doen, b.v. spijkers slaan in vensterbanken, met hun bok door de gang loopen, enz. Misschien vindt Caprice dat wel jolig en heerlijk Fransch, doch de beurs moet in zulke huisgezinnen te dikwijls ontsloten worden om orde en degelijkheid weder er in te brengen. Het aangehaalde van dat meisje dat eens ‘ondegelijk’ wilde zijn (wat verstaat Caprice toch eigentlijk onder dat woord) dat zulks eerst | |
[pagina 249]
| |
hare familie meêdeelde is dunkt mij zeer zwak, dat meisje zal zeker wel geweten hebben van wat richting hare ouders waren. En dan is het heel gewoon en naar mijn inzien, niets ondegelijk dat den een meer van liflafjes den ander van zuurkool houdt, dat is zoo dood gewoon dunkt mij. Ik heb liever een degelijke, zij een jolige vrijer, daar valt niet over te schrijven of te twisten chacun son gout. Ook wat het dragen van een kleedingstuk aangaat heeft, dunkt mij absoluut niets te maken met ‘degelijkheid’, 't is meestal gemakzucht dat men een soliede, degelijke stof uitzoekt; dan is men er vooreerst af, en een ander zegt liefst alle jaren wat nieuws. Ik begrijp, eerlijk gezegd, misschien heel dom, maar ik begrijp niet recht, wat Caprice met haar stukje over ‘degelijkheid’ bedoelt, ik hoop nader te worden ingelicht. VERITAS, S. | |
III. Aan Veritas te S.Vergun mij, U hier openlijk hartelijk dank te zeggen voor het mooie gedichtje dat U in het vorige nummer voor Salutant inzond. Als jong-getrouwde vrouw is het zeer moeilijk voor mij en werd het mij ook ontzegd om in te gaan op het cynisch geschrijf van Salutant. Zelfs voor een getrouwd man dunkt mij een repliek moeilijk en stootend en niet iedereen is gegeven zich op zulk eene fijne en kiesche wijze uit te drukken, als U zulks deed door dat gedichtje. Menschen met eene levens' en huwelijksbeschouwing als Salutant zijn wel diep te beklagen, en U kunt overtuigd zijn, dat het gelukkig niet alleen ùwe gevoelens zijn die U met dat versje vertolkte, maar de gevoelens van zeèr vèlen. Mede namens die velen nogmaals dank. Met de meeste Hoogachting IDA VEEN-BRONS.
Zaandam, 10 Oct. 1906. |
|