De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 241]
| |
17 October 1906.
| |
Hoofdartikel
| |
[pagina 242]
| |
Geen aalmoes is meer mild genoeg
Geen meisje is thans geleerd genoeg
Geen vrouw geëmancipeerd genoeg
Geen dagblad heeft meer stof genoeg
Geen straattaal is meer grof genoeg
't Is 't onvolmaakte op deez aard
Dat zooveel stof tot modderen baart.
Het is een algemeen verschijnsel om niet te waardeeren datgene wat men heeft, doch op te zien tot dat wat anderen bezitten. Vandaar het spreekwoord, dat het altijd vetpot bij anderen is. Het is dom, onredelijk naar datgene te haken wat onbereikbaar is. - Dat pogen, dat strijden heeft in zooverre alleen goeds in zich, dat het de menschen prikkelt, aanzet tot meerdere werkzaamheid; het spoort aan tot handelen, ingrijpen. Doch de motieven voor die klachten zijn in de meeste gevallen on-edel. Dat ‘ontevreden-voelen’ spruit ten deele voort uit 's menschen zelfzucht alleen. Het is niet des menschen meewarigheid met het leed van anderen, het wereldleed, maar eigen onvoldaanheid. En al die persoonlijke eigen-on voldaanheden vormen te zamen al die klachten. Ieder wil het nu wel doen laten voorkomen, dat hij in de bres springt enkel en alleen voor anderen en eigen overwegingen niet te veel in acht neemt, doch een nauwe aanraking met de menschen doet ons maar al vaak het tegendeel ervaren. Het is echter niet vreemd dat klachten over slechte inrichting der maatschappij - want o, het is zoo gemakkelijk de schuld te gooien op de maatschappij - vasten vorm gaan aannemen en allerhande partijen in het leven doen roepen. Deze klachten uitten zich het sterkst in de revolutionaire partijen, socialistische, anarchistische en de middenpartij, de communistische. Een van de meest bekende en meest beteekenende socialistische partij is de Sociaal-Demokratische. In alle landen bijna heeft zij vasten voet gekregen en hare leden telt zij zoowel onder de gewone loonarbeiders als wel uit de kringen der welgestelde burgers. Op volksvergaderingen en in de parlementen overal tracht zij hare beginselen ingang te doen vinden. Verschillende geschriften heeft ze het licht doen zien, waarin ze hare stellingen nader ontwikkelt en die allen dienst moeten doen om de alleen zaligmakende leer - de sociaaldemokratie - ingang te doen vinden. Of haar dat zal gelukken en of zij daarbij altijd eerlijk te werk gaat, zullen we nader bespreken. De Soc. dem. meent te staan op vasten wetenschappelijken basis; vandaar dan ook dat zij telkens spreekt van Wetenschappelijk socialisme, historisch materialisme, enz. Zij stelt zich ten doel de grond, bodem en alle productiemiddelen te brengen in handen van den Staat of gemeenschap. Afschaffing dus van privaat bezit, of beter nog privaateigendom. Zij wil de voortbrenging, zoowel als de verdeeling der productie planmatig door de gemeenschap organiseeren en daar zij deze regeling op volkomen demokratischen grondslag wil verwezenlijken, zoo noemt zij zich Sociaal-Demokratie. Reeds sinds oude tijden treden verschillende geheel of gedeeltelijk communistische of socialistische stelsels op den voorgrond. Op het eiland Kreta werd reeds omtrent het jaar 1300 voor Christus een soort Communisme ingevoerd dat later door Lycurgus tot voorbeeld werd genomen voor de instellingen van Sparta. Deze instellingen hebben misschien ook Plato voor oogen gezweefd toen hij in zijn ideaalstaat gemeenschap van goederen met gemeenschappelijke kinderopvoeding en openbare maaltijden voorschreef. Ook in de eerste Christengemeenten werd een communisme gegrondvest op naastenliefde en gelijkheid hoewel dit niet verplichtend werd gesteld. - Nog altijd zijn er Christenen, die in hun streven naar maatschappelijke gelijkheid wijzen op de eerste Christengemeenten. Uit vrije beweging verkochten dezen echter have en goed tot gemeenschappelijk onderhoud. Communisme was geen eisch des christendoms. Dit werd ook voorbijgezien door vele secten die zich voor en na in den loop der tijden van de toen bestaande kerk afgescheiden en uit principe alle persoonlijke eigendom verwierpen. Het moderne Socialisme onderscheidt zich in zooverre van alle socialistische stelsels dat het een voortdurende verschijning is en een meer wetenschappelijk karakter aanneemt. Ten tijde der Fransche revolutie trad het naar voren. Het was Babeuf die de vaan van het Socialisme verhief, uitgaande van de idée van gelijkheid, zooals zich dat belichaamde in de grondwet van 1793 n.l. dat alle menschen volgens natuur en wetten gelijk zijn. Hij stelde daarom de volgende eischen: wettelijke bepalingen van den arbeidstijd; leiding der productie door een door het volk gekozen hoogste gezag, verdeeling van den | |
[pagina 243]
| |
noodzakelijken arbeid onder de burgers, verrichting van den onaangenamen arbeid beurtelings door alle burgers, recht voor alle burgers op alle genietingen en verdeeling onder de enkelingen naar den maatstaf hunner behoeften, om daardoor ook de gelijkheid op maatschappelijk gebied te verwezenlijken. In hoofdzaak komen deze eischen overeen met die welke onze tegenwoordige socialisten en communisten nog stellen. Terwijl Babeuf van de grondstelling uitging van de gelijkheid aller menschen zoo ging Saint-Simon (1760-1825) van de idée van den arbeid uit. Hij heeft een aantal volgelingen gehad doch na zijn dood kwam er verdeeldheid onder zijn aanhangers. Een zijner leerlingen Enfantin, trok uit het grondbeginsel dat de arbeid de oorzaak en bron is aller waarde de conclusie, dat het zonder arbeid verkregen inkomen der grondbezitters en kapitalisten onrechtvaardig was en dus moet worden afgeschaft. Om de leeglooperij af te schaffen en de proletariërs vrij te maken, moest het erfrecht van de familie aan den Staat worden overgedragen. Bijna tegelijkertijd met Saint-Simon trad Charles Fourier (1772-1834) op. ‘Een ieder moet het recht op arbeid hebben en is er voor sommige geen arbeid te vinden, dan moest de staat hem winstgevenden arbeid verschaffen.’ Hij deed daarom de voorstellen om de menschen in groote gebouwen te laten samenwonen Phalanstéres genaamd, onder leiding van een voorzitter. In de toekomst zou men dan geen dorpen en steden meer zien, maar Phalanstéres met omliggende parken, akkers en weilanden. Verdeeling van den arbeid wordt toegepast en bij alles heerscht een zekere weelde. Men werkt nergens te lang. Alles loopt geregeld en de verstandhouding van allen is goed. (Alsof de verstandhouding tusschen menschen onderling gedecreteerd kan worden.) Robert Owen die in 1771 te Newton in Wales geboren was, had aan de arbeidersbeweging een machtigen stoot gegeven, doordat hij in zijne spinnerijen te New-Lanark als practisch sociaal hervormer optrad en door zijne inrichtingen ten gunste der arbeiders de aandacht van het publiek op den treurigen toestand der fabrieksarbeiders vestigde. Hij wilde zijn ideeën verwezenlijken door het oprichten van communistische kolonieën. Daartoe stichte hij de kolonie New-Harmony in Indiana, doch deze in meer andere proefnemingen leden schipbreuk. Nog kunnen genoemd worden Louis Blanc (1813-1882) die de staat als voortbrenger in 't groot wil laten optreden en de productie gestadig doen uitbreiden om aldus de particuliere voortbrenging te onderdrukken. Karl Rodbertus (1805-1878) als de eerste vertegenwoordiger en baanbreker van het wetenschappelijk socialisme en Ferdinand Lassalle (1825-1864) die in Duitschland een blijvende indruk heeft achtergelaten. Door zijne meeslepende welsprekendheid wist hij de hartstochten der massa op te wekken. Van hem is de ‘ijzeren loonwet’ afkomstig. De grootste leeraar der socialistische partijen en de grondlegger van het moderne wetenschappelijke socialisme is Karl Marx. Was het socialisme tot nu toe altijd min of meer utopistisch, Marx maakte daarvan een wetenschappelijk systeem. Hij is het dan ook die bijna algemeen als de eigenlijke grondlegger van het wetenschappelijk socialisme erkend wordt; waardoor hij eigenlijk de grondlegger is geworden, zegt ons Fr. Engels, die jaren lang met Marx samenwerkte in zijn: ‘De ontwikkeling van het Socialisme van Utopie tot Wetenschap’. Deze twee groote ontdekkingen: de materialistische geschiedenis opvatting en de onthulling van het geheim der kapitalistische productie door de meerwaarde. Onder materialistische geschiedenis opvatting wordt verstaan, dat de geheele geschiedenis der menschheid met hare politieke, godsdienstige en sociale gebeurtenissen slechts een groot ontwikkelingsproces is, waarin niets standvastig is en de vooruitgang zich slechts ontwikkelt door de tegenstelling van economische belangen en den daaruit voortvloeienden klassenstrijd. De ontwikkeling der kapitalistische maatschappij moet noodwendig voeren tot de socialistischeGa naar voetnoot1). Zoo bepalen ook niet de philosophische, zedelijke of rechtsbegrippen den gang der wereldgeschiedenis, doch de economische. De geheele ideologie wortelt in den aard en de manier waarop wordt voortgebracht, wijzigt deze aard of manier van voortbrenging, - wat ook weer natuur noodwendig moet geschieden - dan wijzigt zich ook de geheele | |
[pagina 244]
| |
ideologie. Deze heeft geen zelfstandig bestaan, maar is slechts de weerspiegeling der productie-verhoudingen in 't bewustzijn der menschen. Marx en Engels stelden nu voorop, dat de ontwikkeling der maatschappij noodwendig moest voeren tot een samentrekking van alle bedrijven, dat het kleinbedrijf in den concurrentiestrijd het moet afleggen, door het in gebruiknemen van machines tegen het grootbedrijf en dat de verarming en vermeerdering der proletariers zoodanig zou toenemen, dat een algeheele ineenstorting der oude maatschappij noodwendig moest volgen. Ja, Engels, ging zelfs zoover, dat hij deze ineenstorting (den groszen Kladderadatsch) reeds vóór het einde der 19e eeuw voorspelde. Geen wonder dat de sociaaldemokraten bij wien dit als een omonstootelijk dogma vaststond, het als de gewichtigste taak beschouwden de kapitalistische ontwikkeling te bespoedigen, om daardoor de omkeering te verhaasten, ten einde te geraken tot de totstandkoming der socialistische maatschappij. Men dient dus deze stellingen, deze dogma's der Marxistische sociaaldemokraten wel in 't oog te houden: Ten eersten: het historisch materialisme; ten tweeden: de verarmingstheorie. d.w.z. door het meer en meer concentreeren van de bedrijven, het verdwijnen van ondernemingen in 't klein, om plaats te maken voor reuzenondernemingen, waardoor als 't ware 2 klassen ontstaan, die der bezitters en der niet bezitters; ten derden: als noodwendig daar uit volgende de klassenstrijd. Wanneer het nu waar is, wat Marx beweert, dat de maatschappelijke ontwikkeling beschouwd moet worden als een natuurgeschiedkundig proces, door wetten geleid, die niet slechts van den wil, het bewustzijn onafhankelijk zijn, maar veeleer omgekeerd hun wil, bewustzijn en bedoelen bepalen, dan zou er, wanneer hij ons aantoont dat de een leeft ten koste van de ander, in 't geheel geen reden zijn waarom wij dat niet zouden doen. Waarom zou er reden zijn ons te verbitteren over de bestaande maatschappelijke toestanden, ja zelfs meer nog, politieke tegenstanders voor reactionair uitkrijten, terwijl men zich bewust is, dat deze tegenstanders niet anders kunnen handelen. ‘Het geheele werk van Marx,’ zegt Van Eeden, gloeit van kwalijk ingehouden toorn. Overal spatten de scherpe knetterende schimp-scheuten los. Lieve hemel! waarom? waar van daan? mag men vragen, als het zich toch alles zoo gemoedelijk en noodzakelijk uit den wereldschen chaos heeft saam geklonterd.’ En in het kamp der S.D. zelven, gaan stemmen op die zich met hand en tand verzetten tegen de opvatting van Marx. Het ia Bernstein die zegt: ‘Alle historisch materialisme ruimt het feit niet weg, dat het de menschen zijn die hun geschiedenis maken, dat de menschen hoofden hebben en dat de dispositie van het hoofd niet een zóó werktuigelijke zaak is dat zij enkel door de economische vraag beheerscht wordt. Waarom staan arbeiders die zich in geheel gelijken klassentoestand bevinden vaak lijnrecht tegenover elkander?’ Bij de opkomst der S.D. in ons land en nog lang daarna werd door de woordvoerders de verarmings theorie, het ontstaan aan den eenen kant van een klasse van proletariërs; aan den anderen kant een enkele klasse van groot kapitalisten op den voorgrond geschoven, ook om daardoor den middenstand te wijzen op 't gevaar dat hen bedreigde en hen zoodoende te winnen voor het socialisme. Wel werd ook dan de S.D. gewezen op de toename van klein grondbezit in verschillende meest plaatselijke streken, doch deze woorden van eenvoudige menschen, die niet zóó geschoold waren, hadden geen invloed op onze S.D. voormannen. Marx, beweerde dit; Bebel toonde aan dat en daarmede basta. Zóó zou het zijn. Maar gelukkig voor onze niet gestudeerde, niet in de socialistische wetenschap gestudeerde menschen komt ook Bernstein hen hierin te hulp. Het is daarom dan ook dat wij hem, die dan toch weer meer autoriteit heeft, zullen aanhalen. Hij zegt dan ook dat ‘nóch de kleine burgers, nóch de boeren in 't verdwijnen zijn begrepen, nóch zich laten wijs maken dat de ellende, slavernij en verval in de industrielanden toenemen.’ Ook onze Nederlandsche sociaal dem. Vliegen komt mededeelen in de socialistische Monatshefte dat de landbouwcommissie uit de Nederlandsche partij tot de slotsom is gekomen dat de wet van Marx betreffende de concentratie van kleine tot groote bedrijven, voor den landbouw althans niet opgaatGa naar voetnoot1); dat integendeel, met uitzondering van Engeland een steeds grooter getal van personen in dezen tak van voortbrenging als ondernemers optreden en zoo de voortbrengingsmiddelen in steeds meer in | |
[pagina 245]
| |
plaats van minder handen komen. Wij halen enkel deze mannen aan niet omdat zij het beter zouden weten, gestudeerde menschen zien dikwijls de practijk des levens voorbij maar omdat hunne partijgenooten er des te eerder geloof aan zullen slaan. Een oog op de feiten ten platte lande doet ons zien dat het klein grondbezit verbazend toeneemt en dat ook het aantal bakkers, slagers, timmerlieden vermeerdert. Dit is ook gemakkelijk te verklaren. Wie de toestanden ten platten lande kent, weet dat er een algeheele opbloei in de laatste jaren op landbouw gebied zich heeft voltrokken. Zeker die opbloei is tijdelijk; dat leert de ondervindingGa naar voetnoot1), maar toen eenige jaren geleden er malaise heerschte op alle gebied waren het juist de socialisten die beweerden dat het niet weer zou veranderen en de uitkomst heeft het tegendeel geleerd. Welke daarvan de oorzaken waren zal moeilijk met juistheid zijn aan te geven, doch een feit is het dat de prijzen der landbouwproducten gestadig sinds 1896 zijn gerezen. En altijd heeft de ondervinding, die toch de beste leermeesteres is, bewezen, dat rijzing der landbouwproducten, rijzing der loonen ten platten lande en een algeheele opleving tengevolge heeft. Er zijn nog altijd menschen, en daarbij ook nog z.g. ontwikkelden (de heer Tak zeide op een openbare vergadering: ‘de loonen op peil houden’) die meenen dat de loonen bepaald worden door de patroons. Als uitzondering kan dit waar zijn, doch ieder die òf patroon òf loonarbeider is, kan beter weten. (Later kom ik daarop misschien terug.) Niet te ontkennen is echter dat volgens statistieke gegevens de concentratie der bedrijven in de industrie in de laatste jaren is toegenomen, doch het is volstrekt niet uitgemaakt dat dit zoo door zal gaan en of deze neiging tot samentrekking een volkomen onbegrensde is. Een algemeen opslurpen van het klein landbouwbedrijf door het groot landbouw-bedrijfis geheel en al niet te vreezen. Ieder toch die bekend is met landbouw weet dat dikwijls met de toenemende grootte der ondernemingen de winsten kleiner worden. Wel streeft ieder mensch persoonlijk, ook in den landbouw om zijn bedrijf steeds uit te breiden, doch dit komt niet alleen en niet zoozeer voort uit den zucht om meerdere winsten te maken - en of geschiedt het wel, toch is dit lang niet altijd het geval, ja zeer zelden - maar wel uit de menschelijke neiging naar uitbreiding en het is deze neiging, al mag zij soms ontaarden die het geheele raderwerk en den vooruitgang mede in stand houdt.Ga naar voetnoot1) Volgens de ‘Vorwärts’ zei Liebknecht op den 25 April 1900 in een partijvergadering: ‘Bernstein kant zich ook tegen de z.g. verarmingstheorie. Deze is nooit zoo verstaan geworden alsof eerst het gansche proletariaat in armoéde verzinken moet.’ ‘Zoo heeft het ook Marx niet bedoeld, het is juist, dat de levensvoorwaarden der proletariërs tegen vroeger verbeterd zijn. Maar desniettemin blijft de arbeider toch een proletarier. Onder deze benaming moet men niet verstaan een man, die in ellende leeft, maar zulk een voor wien de mogelijkheid uitgesloten is, economisch zelfstandig te worden, 't Is met geweld de oogen sluiten als men wil loochenen, dat de burgerlijke maatschappij ineenstorten moet.’ Dat Marx dit zoo niet bedoeld heeft, komt ons wel wat vreemd voor.Ga naar voetnoot2) In Das Kapital zegt hij: De opeenhooping van rijkdom op de eene pool is dus tegelijk vermeerdering van ellende, arbeidskwelling, slavernijonwetendheid, verdierlijking en zedelijken achteruitgang op de tegenpool, d.i. aan de zijde van die klasse, die haar eigen voortbrengsel als kapitaal produceert,’ Ook in het program van Erfurt heet het: De toeneming der productiviteit van den arbeid beteekent voor het proletariaat en de verdwijnende midden-klassen stijgende toename van hun bestaan, der armoede, der verdrukking, der knechtschap, der vernedering, der uitbuiting’ en ook van Kol. (Rienzi) in zijn Kapitalisme en socialisme zegt: ‘Het Kapitalisme kent slecht één doel: Winst; daartoe moet steeds meer worden voortgebracht en die vermeerdering der productie acht men niet te duur gekocht door de uithongering der arbeiders, door de verarming van den middenstand, door de | |
[pagina 246]
| |
ruine der kleine kapitalisten en der kleine boeren,’ en verder: ‘snel groeien de rijkdommen der aarde aan, maar nog sneller neemt de armoede der massa toe.’Ga naar voetnoot1) BIERMAN. (Wordt vervolgd). |
|