gaen. Ende als se ennighe vrienden spreecken ofte tracteren moeten, dat sall geschieden aen die gastpoorte ende nyet in de firmerie ofte werckhuysen, noch oock in hoecken en winckelen (dit woord beteekent eveneens hoek); ende sullen eerst oirloff van der mater daertoe hebben die op Sondagen ende heylighe daeghen nyet er sal moegen oirloven te spreecken met den vrienden binnen der stadt woonende, buyten noot.’ 14. De oversten mochten geen dienstboden aannemen of behouden dan die eerlijk zijn, van goeden naam en faam, en moesten vooral zorg dragen, dat ze des middags en des avonds op tijd, en allen tegelijk, ter maaltijd komen, en voor zeven uur des avond ‘uuyt den bevanck van den susteren’ zijn, tenzij de noodzakelijkheid dit anders vereischte, dat dan met voorkennis van de overste moest zijn. Zij mogen niet met de zusters ‘in hoecken oft winckelen’ spreken, eten of drinken en onbehoorlijke vriendschap sluiten. ‘In welcken gevalle sullen d' oversten de knechten, daer merckelyck in schuldich bevonden, oirloff geven, ende laten ghaen sonder ennighe dissimilatie; ende niet te min die susteren, daerinne gebreckelyck geweest synde, straffen ende corrigeren, off oock versetten nae gelegentheyt van der saecken’, 15. De zusters zullen niet komen binnen den ‘bevanck’ van de broeders, ‘ten waer uuyt redenen met oorlove van der mater, ende alsdan egeensins gaen in der broeders en der dienstboden cameren ende cellen’, eveneens zullen de pater, de broeders en de knechten ‘aen der susteren sijde niet comen, dan alser te doen hebben, daer niet langher blijvende dan die saecke en vereyscht, ende egeensins in hoecken en winckelen metter susteren spreecken, eeten ende drincken’. 16 en 17 zijn ongeveer gelijk aan art. 10 en 18 van de Reformatie, hiervoren
medegedeeld. 18. Opdat deze ordonnantie wel onderhouden zou worden, ‘sullen d' oversten die heylighe disceplyn te werck leggen ende straffen die hiertegen misdoen, na gelegentheyt van den misdaet, ende egeensins hen vermijden den heyligen ondanck te verdienen, ons aenbrengende de rebellanten, om daerinne versien te worden nae behooren’.
* * *
Achtereenvolgens worden nu in het Handschrift behandeld de verschillende kloosters van den regel van St. Augustinus, welke waren het St. Geertruiklooster te 's Hertogenbosch, St. Annenborch te Rosmalen, Bethania of Windmolenberg te 's Hertogenbosch, de Swesteren aldaar, Nazereth te Waalwijk, Hoydonk te Nederwetten en St. Maria Magdalena te Zalt-Bommel. De stukken over St. Annenborch, later te 's Hertogenbosch gevestigd, beginnen met voorschriften betreffende de ‘noodige behoedzaamheid in het aannemen en besturen der novicen.’
Nuttig en oorbaar wordt geacht, dat men groote hoede en naarstigheid zal hebben in het ontvangen van novices, ‘ende in te setten, omdat dick die quaede, die geen berispinge en moegen lijden, werdden ontfangen ende metter anderen geveuget, swaer moeyenisse plegen te doen der religien of der orden. Als die dan werden gelaeten sonder goede insettinghe, na der ontfanginge, plegen te lijden grooten schaede in den voortganck der oerden. Het wort strengelyck verhoeden, dat sy voertaen dat huys nyet meer en beladen met persoonen aen te neemen, dan men metten renten des huys wel onderhouden ende versien mach, als ook den stoel van Roomen gebooden heeft, opdat sij niet en vallen in ongehoersaemheyt ende van de orde oock nyet gedwongen en wordden te scheyden; ende sonderlinghe met kynderen die beneeden twelf jaeren sijn ende noch weinich innicheyts of aendacht hebben.
‘Ist dat die hoer noetdruft hebben, soe en saldy geen ander swaerheyt van eyssinge maecken, mer wijsheyt gebruycken nae gelegentheyt der saecken en der persoonen; oock sal men versien, dat die persoonen weetende sijn ende mechtich, ende off sij ennige ouders off naesten hebben, die arm of ommechtig zijn, die hoerder behoevich souden zijn ende dien sij verbonden sijn, opdat van aenneemen sulcker persoonen den huyse geen beswaernisen commen.
Buyten den slot moechdy hebben twee ofte drie priesters, min off meer, soe vele als van noode is.
Tot ontfanginge der persoonen dunct ons dit onderscheet ende sorchfuldicheyt nut ende orbelyck: ierst te houden soo dat men om hoocheyt des geslechts, noch om gaven, noch om geen dinck, dat hoort tot hoecheyt ende giericheyt deser werelt, nyemant en ontfange wiens geselschap om quaede seden, of dergeenre, die hem toebehoeren schadelyck mochten sijn, dien, die in der religien zijn. In dengeenen die men ontfangen sal, vermaenen wij dat men ierst mercken sal goede seden, ende sonderlinghe, dat sij sachtmoedich, seggelyck ende sedich sijn, ende lijdsaem in berispinge. Men sal seer