veel waarschijnlijkheid, dat ook zijn ziel daarvan de trekken draagt! en - wat ook de Wijsgeeren van het vermogen der opvoeding verwachten mogen, zoo is het onmogelijk dit fijn verbonden weefsel van de trekken des gelaats met die der ziel te verbreken! Den stroom een weinig te stremmen, zijn uitbarstingen te leenigen, de sterke trekken een weinig uit te wisschen - dit is mogelijk, maar alles te verdelgen kan nooit geschieden.
En nu integendeel de gelukkige vrouw van den man van haar hart, dien zij steeds met nieuwe liefde en behagen omhelst; ô! hoe zal zij in haar zuigeling iedere trek van hem gretig opsparen en liefkozen! - - -
In éen of beide der voorgenoemde gevallen zal mogelijk de koel verstandige de moeder berispen, en haar van onrechtvaardigheid of overdrijving betichten, - hij, die alleen spreekt en - vonnist, omdat hij de geheime plooien van het menschelijk hart nooit opsloeg, en voor wien een raadsel is: de geheime, onoplosbare wensch der Ouderen, zich in hunne kinderen te zien herleven! - in hun zielen zekere gelijkheid met hunne neigingen - met hun denkwijze aan te treffen! - zooals in 't algemeen ieder onzer in betrekking tot een ons beminnend en door ons bemind voorwerp. - Dit is, weliswaar, een trek, dien ons de eigenliefde speelt, - doch welke laatste alleen te wraken zou zijn in den booswicht, wien het evenzeer streelt, wanneer hij een listigen, hem gelijkenden bedrieger in zijn nakomeling bespeurt, bij de bewustheid, dat een beter inborst van dezen hem tot wroeging zou strekken. -
Hoe meer het kind bij zijn opvoeding de Ouders nader komt, hoe meer gelijkheid met hunne neigingen zij in zijn toenemende volkomenheid gewaar worden, des te meer trekt zich de band der liefde toe, dien men met den naam van sympathie vereert, maar waarbij een verschoonbare eigenliefde mede ingeweven is. Zoo zal het de edele ziel, den wijsgeerigen geest streelen, in zijn kind denzelfden aanleg te ontdekken - zoo zal de man van moed, kracht en dapperheid er trotsch op zijn, een zoon te hebben, die hem gelijk is, - zoo zal het den geleerde kittelen, een geest van oefening en nasporing in hem te ontdekken, - de gevoelvolle moeder: een ziel in haar dochter te vinden, die aan hare gewaarwordingen beantwoordt, - de goede huisvrouw: een werkzaam, zedig, vroom meisje op te voeden...
De eigenliefde, voor zoo verre zij in dit gevoel deel heeft, is verschoonbaar, ja, alleszins gerechtvaardigd! En ook: -
Wie zal den vader durven berispen, die na alle mogelijke weldaden, na de beste, liefderijkste opvoeding, aan al zijn kinderen zonder onderscheid bewezen, - in den eenen geen beantwoording zijner liefde, niet dan gestadigen wrevel, niet dan ondankbaarheid, niet dan neigingen en denkbeelden die tegen zijn inborst strijden, aantreft; - daarentegen in den anderen een buigzame ziel, meer gelijkheid met zich zelven; wie, zeg ik, zal zich verstouten hem wreed te noemen, wanneer zijn hart voor den laatste in 't geheim luidop spreekt...
Waarin bestaat de onrechtvaardigheid der moeder, die alles deed wat heur plicht haar gebood; wanneer zij het haar liefkoozend meisje, dat met de gevoelens van haar hart overeenstemt, den voorrang geeft boven het andere, dat iedere raad harer moeder wrevelig verwerpt; alléen om beter te weten, - gelijk te hebben, - te willen?- - -
Er is zekerlijk maar éen Waarheid, - en dikwijls kan de zoon verder dan de vader, de dochter scherper dan de moeder zien. Ook heeft ieder mensch zijn eigen gezichtspunt, waaruit hij de zaken beschouwt, en vordert met goed recht zijn eigen gevoelen te volgen.
Maar een gedurige tegenspraak is het graf der eigenliefde; bij een gedurig afwijzen van ieder onzer gevoelens wordt zij beleedigd. - De tegenspraak, wanneer zij aan onze denkwijze nooit een voetbreed toegeeft, slaakt iederen band van het menschelijk leven, hij mag ons dan zoo heilig zijn als hij wil! de beste mensch, de toegevendste, rechtvaardigste, zal het tegen een gedurige zucht om gelijk te hebben niet uithouden. En alleen hierin ligt het ongelijk der kinderen, van wie men billijkerwijze toegevendheid, bescheidenheid en verdraagzaamheid uit dankbaarheid als de eenigste tol, die een edele ziel geven kan en moet, verwacht.
De sympathie - wat men hieromtrent ook hebbe beweerd of nòg beweert - is dus geen volstrekte noodzakelijkheid, die als een louter gevoel der Natuur tusschen ouders en kinderen moet plaats hebben. Is de eigenliefde beleedigd en verflauwd, dan vervliegt dit schoone verschijnsel in de lucht!
Er kan, weliswaar, een zeker gevoel plaats hebben, dat men met de sympathie verwisselen kan, - er is een mogelijkheid, dat