Over reizen.
VI.
Voor H.H. te S. en anderen.
Ik kom nu op een onding, dat m.i. in de groote hotels niet moest worden getolereerd, en dat integendeel juist dáár voortdurend in zwang is. Ik bedoel het spelen van muziek aan tafel, of 's avonds, voor de verzamelde gasten, wanneer die muzikanten zijn aangewezen op vrijwillige gaven der aanwezigen.
Reeds het spelen van door den hotel-houder-zelf betaalde muzikanten, gedurende de table d'hôte, of in den restaurant, hindert mij, uit 'n gevoel van medelijden met deze fatsoenlijke hongerlijders, die zich moeten afbeulen, - waarschijnlijk zelf met 'n hongerige maag, - voor 'n gezelschap zich op overdadige wijze met eten en drinken te goed doende menschen. Het behoeft geen verder betoog, dat de overgroote meerderheid van dergelijke muzikale ‘talenten’ behoort tot het genre ‘mislukte genieën’, die voor niets wezenlijks deugen, en daardoor zijn aangewezen op het karig loon van een dergelijk engagement, waartoe geen éérste rang gezelschap zich leent, hetzij dan in een of twee buitengewone hôtels van Europeesche vermaardheid, waar alleen vorsten en Amerikaansche geld-koningen hun intrek nemen. Dus, dergelijke in hun vak mislukte tobbers hebben gewoonlijk finantieel een alles behalve ruim bestaan, en niets doet dientengevolge pijnlijker en stuitender aan, dan hen daar te zien zitten met 'n kale zwarte rok, en 'n meer of minder schoonlijkend wit boordje en overhemd, in het zweet huns aanschijns strijkend en fiedelend en blazend, tot amusement van niet eens naar hen luisterende, kwebbelende, kakelende, zich mooi opdirkende mannen en vrouwen, die zich opvullen met de uitgezochtste spijzen en dranken, en dat alles ten aanschouwe van die ongelukkigen, die óók graag genoeg iets van die heerlijkheden zouden lusten, maar die in plaats daarvan moeten spelen, spelen, er op los tjingelen, tot in het oneindige zonder zelfs zoo veel eer waardig te worden gekeurd van stilte onder hun spel.
Waarom, waarom dat alles?
Omdat we zóó ‘beschaafd’, m.a.w. zoo ploertig, zoo protzig zijn geworden in onze hedendaagsche walgelijke maatschappij, dat we nooit genoeg weelde en overdaad en nonsens kunnen uitdenken. Niet genoeg dat we ons mooi opschikken als pauwinnen en pauwen, en elkaar de oogen trachten uit te steken met ruischende toiletten en zijden onderrokken en veeren en diamanten en alles wat we maar aan ons kunnen hangen, dat ‘geld’ kost, niet genoeg dat we veel méér spijzen aan de table d'hôte verlangen dan een gezonde