die Rembrandt-werken genieten, mag men toch afleiden dat de huldiging opgeschroefd is. Of noemt men de wijze waarop ze aan het Nederlandsche volk bekend zijn ook populariteit? Ik versta dat anders. Ik noem hèm populair, die door de massa zèlf wordt uitgeroepen en niet dengene, door enkelen voorgekauwd, aan de massa, tot zijn naam er ingeheid zit.
Ep. wat waren toch de resultaten van dat traditioneele Rembrandt gedoceer? Hoe dicht kwam hij tot het volk te staan en welke plaats neemt hij in! Hoe hevig is de liefde die hij wist te verwekken?
Hevig? Koestert men 'n hevige, vurige vereering voor Rembrandt's kunst? Neen, hij wordt bewonderd.
Bewonderen is nog iets anders dan vereeren.
Bewonderen is: met verbazing naar het werk opzien dat uitmunt door hoedanigheden.
Vereering is 'n liefde-graad verwekt door het menschenlike in de uiting van den vereerde.
Het verschil is dus groot.
En er zijn weinig bewonderaars, doordat ‘bewondering’ alleen sterk naar voren treden kan bij wie het ‘kunnen’ vermogen te bevatten.
‘Vereeren’ komt uit een andere oorzaak voort. Hij, die ons in 't gemoed grijpt, vereeren wij, soms bewonderen we hem bovendien.
Doch ik zei 't reeds, bewonderen kunnen de echte competenten. De massa gaat, waar 't slechts op ‘bewondering’ aankomt, onverschillig voorbij, wijl ze ongevoelig is voor datgene, waar ze geen verstand van heeft.
Dit is zeer natuurlik.
Welnu, Rembrandt valt in den term ‘bewonderenswaardig schilder’.
Daarom heeft men tevergeefs, telkens en telkens op zijn groote gaven gewezen, daarom drentelden de toeschouwers stom-knikkend verder, eigenlik niet wetend, welke houding ze moesten aannemen.
Hoe kwam 't dan toch dat Rembrandt, ondanks al 't geroem, 't ernstig-veelbeteekend lipgetrek niets hoogers, edelers te dien opzichte vermocht? Kon hij geen aanspraak op vereering maken? Boezemde hij geen liefde, eerbied in? En gansch 't land wil men opwekken ter zijner verheerliking! Men spoort het volk aan hem te eeren. Waarom dan dat alles? Eénmaal vroeg ik mij dat af.
Ik kwam tot 'n conclusie.
Ik sloeg de toeschouwers gade, luisterde, dacht na.
Wel wist 'k dat geen enkel schilderij mij ontroerde... en 'k vroeg me af of dáárin ook de reden van Rembrandt's impotentie moest gezocht worden. Kon hij geen aandoening, geen innerlike, diepe emotie verwekken door den ‘inhoud’ zijner werken soms? O, met 't onmachts-weten van den auto-kritikus stond 'k vol bewondering voor menig doek... maar nooit leek in mij iets te verweken, neigde de zoete weedom mij tot een hooger sfeer te voeren - nóóit schroeide in mij 't heerlik vuur der extase! Ik stond, me klein en nietig voelend, bij 't aanschouwen van zulk een wonderbare, haast mysterieuse koloriet en technische volmaaktheid perplex... doch, néén, néén, geen klagender stem kon óóit mede-lijden in mij doen warmen... geen fijnere humor trof, verrukte mij. 't Was alles koude kleurenpracht, strengheid van lijn, werk van een ontzagwekkend schilder, die ontzag afdwong door 't uiterlike van zijn arbeid en niet door 't innerlike.
Voor de leeken gaat er niets van uit.
De leeken, de toeschouwers.
En ik begreep dat 'k daaruit verklaren moest, waarom Rembrandt niets bereikte - niets bereikte in dien zin, dat er uit den vorm geen andere gedachte sprak dan: Hoe kan ik met mijne groepeering het enormste licht-effect bereiken. Kracht in 't hanteeren van penseel en kwast, kracht in 't aanbrengen van tegenstrijdige, scherpe licht-kaatsingen, met diep schaduw-donker als contrast - meesterlike vaardigheid in 't zetten van lijnen; contouren, waren Rembrandt's groote verdiensten. Maar zwak wás hij van gedachten, zeer zwak.
Geen enkel schilderij wijst op gedachtenscherpte, geen enkel schilderij heeft andere beteekenis dan kleur-en-lijn-superioriteit. Die beteekenis mag van groot belang gelden, voor de toeschouwers is die beteekenis ònbeteekenend, want zoo als iedereen met me eens zal zijn; uitsluitend schilders, en dan nog wel schilders van bizondere kwaliteiten, zullen dit op ware prijs stellen daar zij de moeielikheden van Rembrandtswerk kunnen overzien en begrijpen.
De massa voelt er betrekkelik niets voor, omdat ze de technische moeielikheden niet kent, en de fantasie werkeloos kan blijven bij 't bekijken der doeken. De voorstelling is doelloos, ware 't niet dat Rembrandt