De Hollandsche Lelie. Jaargang 20
(1906-1907)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 34]
| |
den mensch zien en u dus aan hem wijden. Waardeer den mensch in uw tegenstander, uw vijand. Vijandsliefde wil zeggen: ook hij blijft mensch, hoe vijandig hij tegenover ú staan moge. Waardeer den andersdenkende! Eerbiedig de beginselen en overtuigingen - zoolang deze eerbiedwaardig zijn - van den andersdenkende, hoe ver hij van u ook moge verschillen. Geen verdraagzaamheid slechts, want deze is een deugd van lager orde. Zij is nog maar een halve deugd. Begin desnoods met haar, doch klim op tot waardeering, eerbiediging. Hoe? Andersdenkenden verdragen? Meer niet? Neen, ge moet hun het volle recht toekennen anders te denken dan gij denkt, de dingen anders te beoordeelen dan gij doet, andere beginselen te belijden dan die, welke gij omhelst. Verdraagzaamheid is een deugd in kiem. Ze staat véel hooger dan haat en vervolgingszucht, maar wij moesten al verder zijn dan zij. In verdraagzaamheid toch schuilen hoogmoed, aanmatiging, zelfzucht. Zij onderstelt dat de andersdenkenden geen gelijke rechten met u bezit. Die nu bezit hij wèl. Ieder mensch heeft het recht datgene te belijden en die overtuiging uit te spreken, wat voor hém waar is, in welke hij z'n innerlijk weergeeft, waarin hij vertolkt de vrucht van zijn denken, waarop zijn gemoed en geweten ja zeggen. Niemand is het geoorloofd den andersdenkende te belemmeren diens overtuigingen te verkondigen, ze in daden om te zetten, zoolang deze niet in strijd zijn met de zedelijke, de maatschappelijke orde. Gewetensdwang kweekt slaven, onoprechten, huichelaars en moet eenmaal leiden tot uitingen van geweld, welke komen voor rekening van hen die dwang uitoefenden. Gewetensvrijheid kweekt eerlijken, vormt karakters, personen, zij is voorwaarde van ontwikkeling, van een edelen strijd. Alleen de waanwijze, de hoogmoedige kan niet tot waardeering van andersdenkenden het brengen. Hij meent het alleen aan het rechte eind te hebben en waant de waarheid te bezitten. Veroordeel hem niet, want hij is slachtoffer van jammerlijke dwaling. Noem dat standpunt treurig - immers niet éen mensch, geen enkele partij, geen richting, geen kerk is in het bezit van de waarheid - maar erken tevens dat menschen, zoolang zij on dat standpunt staan, niet anders kunnen. Heb ik de waarheid, dan is elke afwijkende meening leugen. En háar dienaren moet ik het zwijgen trachten op te leggen. Dit zullen echter allen eenmaal inzien dat ieder mensch een stukje waarheid nevens veel dwaling in zich omdraagt. Dubbel droevig is het, telkens te kunnen waarnemen dat zelfs dusgenoemd vrijzinnigen nog leeren moeten anderer opvatting in haar recht te erkennen. Droevig voor hen zelf, want voor hen is er geen enkele reden om hun overtuigingen gedurig te herzien, ze te toetsen aan en te vergelijken met die van anderen en daardoor tot beter inzicht te komen. Zij snijden zich den pas af te komen tot zuivering en verheldering van denkbeelden en voorstellingen. Wie ‘de waarheid’ bezit, voor dien is niet geschreven: ‘zoek maar immer ernstig en volhardend opdat ge wat beters vinden moogt!’ Iets hóogers dan de waarheid is er niet. De zoodanigen moeten wel ‘van uit de hoogte’ neerzien op hen die weten haar niet te hebben en komen er allicht toe te vervolgen, zij het niet op de wijze van weleer. Tegenover de waarheid-bezitters voegen deernis en de hoop dat zij eens het zoover mogen brengen, dat zij komen tot het inzien hunner dwaling. Och, mochten ook dezen nog eenmaal gaan ‘zoeken!’ Wie ‘zoekt’, waardeert andersdenkenden en erkent wat er goed is in elke overtuiging, al wordt zij gekleed in een vorm die de zijne niet kan, dus niet mag wezen. Eerlijkheid en oprechtheid, zich zelf geven vóor en boven alles! De zoodanige wil van allen leeren, wetend, dat in allen waarheid en onwaarheid zijn dooreengemengd, in allen en in elke partij en in iedere richting. Waardeering van andersdenkenden eischt kennis van diens overtuigingen en beginselen. Zij vordert vergelijken, onpartijdig beoordeelen. Zij kan het deel alleen wezen van hem, wien bescheidenheid en ootmoed sieren. Zij gaat uit van het verlangen om te willen zien en te erkennen wat goeds en waars is buiten zich, waar en bij wie het ook gevonden wordt. Zij is voorwaarde van ontwikkeling, want zij wekt den drang van allen te willen leeren. Wie het ‘gegrepen’ meent te hebben, blijft stilstaan. | |
[pagina 35]
| |
Wie ‘jaagt of hij het ook grijpen mocht’, blijft streven en komt verder. Wie leerden anderer ernstige overtuiging te eerbiedigen, mogen hopen dat eenmaal alle andersdenkenden de hunne zullen recht doen wedervaren. Want - niet waar? - ‘wat gij wilt dat de menschen u doen, doet gij hun ook aldus.’ Dit woord beamen we, niet omdat het ergens staat geschreven, maar wijl wij zelf het als waar erkennen en gevoelen. Ds. J.F. TERNOOIJ APÈL.Ga naar voetnoot1) |
|