brengen. Ze woonde ook naast de deur en daarom mocht ze, zooals groote kinderen, alleen gaan. Op de punten van haar teenen staande, zich zoo groot mogelijk makende, kon ze juist bellen. En binnen gelaten, wist ze waar ze tante kon vinden. Dàn bracht ze tante altijd een morgenzoen en soms een boodschap van moeder. Met een heel ernstig gezichtje werd woordelijk gezegd wat moeder gezegd had, al was 't ook nog zoo'n lang verhaal.
't Was de laatste April, de Meimaand was dus in aantocht, en nog steeds liet 't beloofde poppetje, op zich wachten. De laatste dagen kwam Toke haar morgenbezoek brengen met de woorden:
‘Dag tante, is de ooievaar er nòg niet geweest, ik vind 't al lang voorjaar.’
‘Geduld kleintje, morgen begint de Meimaand en dan brengt hij stellig 't kindje.’
‘O tante, ik hoop dat ik de ooievaar zal zien, want ik heb moeder beloofd, dat ik om een broertje zal vragen.’
‘Dat moet je doen schat’ en ik kuste haar roode wangetje en 't kleine mondje, dat zoo echt kinderlijk daar voor me stond te babbelen, en ik wenschte in stilte, dat onze kleine mocht worden, zooals dit reine, kinderlijke, aanvallige wezentje.
‘Heel stil wezen, klein vrouwtje’ zegt oom, die Toke de voordeur open doet. ‘Wat draag je daar in je schort?’
‘Dat zijn twee van mijn liefste kindertjes, daar mag kleine Jopie mee spelen’ en ze toont oom haar schat.
‘Dat zal Joop erg prettig vinden, maar zou je ze nu niet liever in de kamer leggen, als Joop wat ouder is, komt hij hier in dit wiegje en mag er dan mee spelen.’
Gewillig brengt ze hare lievelingen in 't wiegje en geeft oom een handje om heel voorzichtig en stilletjes de trappen op te gaan.
Daar staat ze voor 't helder witte wiegje, en slaat vol vreugde en bewondering de kleine handjes ineen en fluistert oom, die ever haar heen gebogen staat, in 't oor: ‘Wat een klein poppetje, een echte levende pop,’ en ze strekt 't handje naar 't kleine kopje uit, raakt even 't gezichtje aan en bang om pijn te doen, trekt ze gauw haar handje terug.
‘Wat wou je doen vrouwtje,’ vraagt oom, die zag dat ze bang was 't kleintje pijn te doen.
‘Toke wou zien, of de oogjes heusch open en dicht konden gaan.’
‘Als 't kindje wakker is, dan zijn de oogjes open, net zooals bij Toke,’ en lachend ziet oom naar 't groote bed, vanwaar de moeder 't tweetal vóór de wieg, ligt gade te slaan.
‘O tante,’ fluistert Toke op hare teenen voor 't bed staande, ‘wat is poppetje echt, de oogjes kunnen dicht en open.’
En oom, die vindt dat de visite nu lang genoeg geduurd heeft, neemt de kleine bezoekster bij de hand en brengt haar naar beneden. Even moet oom nog vragen hoe ze kleine Joop nu vindt, waarop ze openhartig antwoord:
‘Nog mooier dan al 't speelgoed samen, want Jopie is echt.’
‘Vandaag nog niet klein vrouwtje, als Joop beter is hoor’ waren steeds de woorden van oom geweest. Hoe zat ze nu al weken te wachten op de boodschap, dat ze mocht komen om met Jopie te spelen en in slaap te zingen. Ze zou zoo'n goed moedertje voor 't kleintje wezen.
En elke morgen als Toke wakker werd, was hare eerste vraag: ‘Mag ik vandaag naar Jopie gaan?’
's Ochtends als oom kwam vertellen hoe 't met den kleine ging, riep Toke al voor hij de deur in was, ‘mag ik?’ maar oom schudde steeds ‘neen’ met 't hoofd.
't Was einde Mei en eindelijk had tante gezegd, dat Toke maar eens moest komen. Nu zou ze gaan, vanmorgen is 't beste, vond moesje, maar Toke zelf, bleef liever thuis, klein Jopie was er toch niet meer, geen wiegje stond er, ze hoefde nu niet met dat echte poppetje te spelen.
En langzaam, met treuzelende kleine pasjes loopt ze naar de voordeur, gaat als vroeger op de teentjes staan en belt; nauw hoorbaar gaat de schel over.
't Duurt lang eer de deur geopend wordt, eindelijk is ze in den gang, de kamerdeur, waar ze tante zal vinden, staat open en langzaam, aarzelend alsof 't leed dat daar binnen gedragen wordt haar terug doet deinzen, gaat ze naar binnen. Daar zit tante, een glimlach komt op 't gelaat nu dat kleine zonnestraaltje verschijnt, en bedeesd komt Toke nader en vraagt: ‘Tante, wáár is Jopie, ik zou met klein poppetje spelen, maar Moesje zegt dat hij niet meer hier is, wáár is Jopie dan?’
En tante staart in die groote vragende