Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Excelsior! - Ja, het hoofd-artikel in dit blad van mej: Pelsma was mij-ook heel sympathiek. En mij dunkt, er zijn toch ook veel rijke menschen, die op zulke wijze als zij aangeeft goed-doen. Hoevele ‘stichtingen’ bestaan er niet! Helaas, de meesten dagteekenen uit 'n verleden tijd! Maar het is óók waar, dat toen de fortuinen grooter waren zoodat men meer kon doen dan tegenwoordig. Zeker, de een kan veel meer volbrengen met zijn geld dan de ander. Een van mijn broers is mij van kind-af 'n voorbeeld geweest in dat opzicht, had altijd geld in den zak voor 'n arme dien hij tegenkwam, voor 'n klein cadeautje voor mij, 'n stukje chocolaad of iets van dien aard. Voor zichzelf had hij heel weinig over, voor 'n ander alles!
Ja, 't ‘gezellige’ van 'n kamer zit voor mij ook geenzins in de ‘mooie’ dingen erin, alleen in de herinneringen eraan verbonden. In onze huiskamer is bijna geen stuk dat niet 'n souvenir is, of aan onze reizen, of aan die van mij van vroeger; de rest zijn cadeaux van menschen van wien ik houd, (als ik niet van hen houd, stop ik ze liefst weg).
Dat gij zoo dikwijls in Uw brieven terugkomt op het ‘uitlachen’ van de menschen, is een bewijs van Uw nog niet-zelfstandigheid En, zonder zelfstandigheid, kunt gij nooit Uw eigen leven zóó vormen als gij zelf het wilt. Let wel dat ik U geenzins zeg: Stoor U niet aan ‘de’ menschen. Integendeel, er zijn heel veel menschen aan wier opinie gij U wèl moet storen: al degenen die gij liefhebt, die gij niet wilt grieven, b.v. Ook moet gij U nauwkeurig afvragen als gij het een of ander wilt doen dat de menschen afkeuren, of Uw handelwijze verdedigbaar is of niet, of zij voortkomt uit 'n zuivere begeerte goed te handelen, of uit eigenzinnigheid, of aanstellerij, of welke andere verkeerde beweegreden van dien aard. Maar dit, de vrees 'n ander te grieven, is iets anders, dan de vrees voor uitlachen Uitlachen doen alleen domme, kinderachtige, bevooroordeelde menschen. Ik weet wel, dat die talrijk zijn, dikwijls de meerderheid vormen. Maar, als gij U boven hen verheft, zwijgen zij gauw genoeg, voelen Uw meerderheid. Zou het niet dwaas zijn Uw eigen leven te bederven en te verknoeien, uit vrees voor het ‘uitlachen’ van anderen? - Wel, er zijn heel veel menschen, die mij uitlachen om mijn honden-gezin, en er heel hatelijk of zuur over doen tegen mij Denkt gij, dat mij dit nog ooit één minuut van m'n plezier aan hen heeft bedorven? Ik ben veel te dankbaar dit plezier te hebben om 't mij te laten ontnemen door 't ‘uitlachen’ van 'n ander!
't Geen gij-zelf schrijft, is zóó waar en zoo toepasselijk, dat ik 't hier onveranderd overneem uit Uw eigen brief. Juist zoo denk ik er ook over.
‘Een zinnetje uit het schrijven van Uwe correspondente heeft me bijzonder getroffen, n.l dat de plaats van de vrouw in de maatschappij wel door haar eigen persoonlijkheid bepaald zal worden. Dit vind ik toch zoo wáár! Een onbeduidende vrouw, al heeft ze nóg zooveel geleerdheid in haar hoofd “gepompt”, en al heeft ze b.v. den titel van Mr voor haar naam verkregen, staat daarom toch niet hooger dan een andere onbeduidende die niet heeft gestudeerd. Een zoogenaamde “onontwikkelde” vrouw kan hóóger staan dan een gestudeerde. Want niet dorre geleerdheid maakt de vrouw tot een hoogstaand mensch, maar wel het hart. En een hart krijgt niemand door studie.’
Hetgeen gij mij schrijft over uw ervaringen op het gebied van hedendaagsche jonge-meisjes-lectuur, beäam ik volkomen.
Ik neem het, over als waarschuwing voor ouders:
‘Ik las met genoegen 't artikel over Amer: jonge-meisjeslektuur. Ook van onze meisjes over 't algemeen kan gezegd worden, dat de smaak voor boeken veranderd is Ik las op mijn 16de jaar nog graag Alcott, en verscheidene werkjes van haar kende ik als van buiten Maar tegenwoordig zou menige backfisch zich schamen om te bekennen, dat ze van zulk soort boeken hield! Wat tegenwoordig 't meest is geliefd, dat is gevaarlijke zinnenprikkelende lektuur, die mij op den leeftijd van 16 jaar stellig en zeker een blos op de wangen zou hebben gejaagd, en me schuldig zou doen gevoeld hebben, maar waar onze meisjes koelbloedig en heel gerust over kunnen spreken.
‘Ik heb alle werken van Zola gelezen,’ verklaarde een nauwelijks achttienjarige, ‘maar ze hebben mij niets gedaan; in 't minst lieten ze geen verkeerden indruk op me na!’
Of dat meisje moet 't grootste deel niet begrepen hebben,