De Hollandsche Lelie. Jaargang 19
(1905-1906)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Russische Arbeider.
| |
[p. 842] | |
wel aan de volkszaak wijden, doch wist niet hoe. In dezen tijd van onrust en spanning brak een werkstaking uit in een der grootste Russische weverijen; geweldenarijen gingen hiermede gepaard, die op de wreedste wijze werden onderdrukt. Dit was de eerste openlijke botsing tusschen de arbeiders en de autoriteiten, in een tijd dat de intellectueelen zich ontmoedigd hadden teruggetrokken, en de bevolking op het platte land scheen te slapen. ‘De arbeider zou de taak der intellectueelen overnemen’; ‘hij zou de revolutionnaire democratie vormen’, zoo beweerde men. De werkman werd verheerlijkt ten koste der moezjiks, die van traagheid en onverschilligheid werden beschuldigd. In de letterkunde vinden we dezelfde meening verkondigd. Al de helden van Maxim Gorki, al die landloopers en vagebonden zijn eenstemmig in hun haat voor den moezjik. Savietsj gaat zelfs zoover met te beweren, dat hierin de eerste oorzaak ligt van Gorki's populariteit, in Rusland althans. Zijn helden zijn geen arbeiders. Doch dit doet er niet toe. In een land waar alle ruggen, vooral die der boeren, zich nederig buigen voor elke uniform-pet, leggen Gorki's helden openlijk een minachting voor de autoriteiten aan den dag die weldadig aandoet. In geen enkele maatschappij zou men iets kunnen uitrichten met de luie, diefachtige dronkaards uit Gorki's novellen. Ze vormen echter een scherpe tegenstelling met de onderworpen, lijdzame boere-bevolking. Ze bezitten geen waarde hoegenaamd voor de maatschappij der toekomst, ze kunnen echter de maatschappij van heden omver werpen. Gorki werd door de generatie, die tien jaar geleden (het begin zijner letterkundige loopbaan) 20 à 35 jaar telde, tot in de wolken verheven. Onder de jonge schrijvers was echter verdeeldheid ontstaan. Nikolaas Mikajlofskie was om zoo te zeggen de ‘geestelijke chef’ van de leer van Marx. Het ‘marxisme’ gaf echter aanleiding tot allerlei splitsingen. Het democratisme van Mikajlofskie houdt zich echter staande, daar het in de werkelijke behoeften van het volk voorziet. Russische schrijvers hebben minachting getoond voor de 100 millioen moezjiks - hiertoe werden ze aangespoord door de Duitsche socialisten, die thans echter zijn teruggekomen van hun verachting voor den landbouw. De arbeider zelf heeft zich evenwel nooit tegenover den moezjik geplaatst. Beider lot was door duizenden organische banden vereenigd. De brief dien de arbeiders-groep aan Oespenskie zond, is hiervan het bewijs, want deze schrijver was een der vurigste ijveraars voor het boerendemocratisme. Arbeiders en boeren schrijden samen voort naar het doel, daar ze elkander nimmer vijandig waren gezind. | |
III.Savietsj heeft in zijn artikel over het zonderlinge wezen ‘vadertje pope’ o.a. den naam vermeld van Rèsjetniekof een der merkwaardigste Russische schrijvers. Deze letterkundige, die op dertig jarigen leeftijd stierf, is de eenige, die een volkomen beeld geeft van de elementen die de Russische maatschappij vormden na de afschaffing van lijfeigenschap. Bij alle huidige vraagstukken moet Rèsjetniekof geraadpleegd, daar de arbeiders den geest van dezen jongen auteur bezig hielden; terecht kan hij beschouwd als de romanschrijver van het proletariaat in de steden, wat Savietsj zoo kernachtig uitdrukt als ‘il peut être appelé le peintre du labeur, - “du labeur épuisant, incertain, implaçable, des prolétaires des cités.” In zijn eerste werk “De menschen van Podliepnaja” zien we boeren het platte land verlaten om in de naburige stad werk te zoeken, “source de l'existence. Mais de quelle existence!” In “Naar het Geluk” zien we arbeiders een nieuwen spoorweg aanleggen. Ze worden gehuisvest in schuren, die met enkele planken in elkaar zijn gegooid. Hier wordt het brood gebakken, de soep gekookt.... hier liggen ook de zieken. Dag en nacht wordt gewerkt. Alleen bij hevig onweder wordt de arbeid gestaakt, omdat reeds herhaaldelijk is voorgekomen, dat de werklieden die zich in de nabijheid bevonden van ijzeren voorwerpen, door den bliksem zijn getroffen. Het voedsel is slecht, het brood hard. Alleen de sterkste arbeiders kunnen langer dan twee maanden achtereen werken, zonder ziek te worden... Aan den directeur wordt om beter voedsel verzocht. Deze antwoordt: Als het brood en de soep die de maatschappij verschaft, jullie niet bevallen, zorg dan maar zelf voor je eten.’ Intusschen werden maatregelen genomen dat geen etenswaren uit de omliggende dorpen hun konden verkocht worden. | |
[p. 843] | |
Ze moesten zich dus tevreden stellen met het voedsel der maatschappij, waarvoor een gedeelte van hun salaris werd afgehouden. Een epidemie brak onder de arbeiders uit. Het was herfst; het regende en stormde. De opzichters zonden een rapport in aan den directeur. Deze liet een barak voor de zieken bijbouwen. Doch hier, evenals in de vuile, berookte schuren stierven de arbeiders bij tien tegelijk. Toch had de maatschappij geen enkelen dag gebrek aan werklieden; de plaats van de dooden en de zieken werd onmiddelijk ingevuld door anderen, verlokt door het vooruitzicht om enkele kopeks te verdienen....’ Dit fragment geeft een ijzingwekkend beeld van twee tegenover elkander gestelde machten: schandelijke, meedoogenlooze, onmenschelijke uitbuiting, en blinde onderworpen, domme arbeidskracht. Bovendien dwingt de maatschappij haar werklieden slecht voedsel tegen hoogen prijs in te koopen, een slinksche wijze om zich het grootste deel van het ellendig salaris toe te eigenen. En in de schuren zonder vloer, bijkans zonder dak, hebben regen en wind vrij spel; door koorts aangetaste zieken liggen op den grond in plassen vuil en slijk! Nog is de arbeidskracht onmachtig tegenover de schaamtelooze uitbuiting der werkgevers. Toch vinden we in Rèsjetniekof's romans de eerste pogingen van het proletariaat om zich van zijn rampzaligen, vernederenden toestand te verlossen. Op werkstakingen is aller hoop gevestigd, doch van dit wapen kunnen de arbeiders geen gebruik maken door besluiteloosheid, gebrek aan solidariteit, door angst en vrees voor de werkgevende macht. Rèsjetniekof's romanhelden bezwijken bijna allen, zoekend ‘naar het geluk.’ Bijna allen vallen als slachtoffers in den strijd, en toch gevoelen we dat deze jonge schrijver overtuigd is, dat de arbeidskracht eindelijk de overwinning zal behalen. | |
IV.Rèsjetniekof's romans zijn ongeveer veertig jaar oud. Dit is dus de tijd van het ontstaan en de wording der arbeidersbeweging. De werklieden moeten een evolutie ondergaan om zich van hun erfelijke fouten te ontdoen - drankzucht, onbesuisdheid, enz. - fouten die hun emancipatie belemmeren. In deze periode was de publieke aandacht echter op den moezjik gevestigd. De stad trok het platte land ‘par sa force tentaculaire’; de boer verloor zijn gezondheid, zijn ziel werd bezoedeld; de goedhartige moezjik met zijn gezond verstand werd een gedegenereerd wezen, physiek en moreel. De stad had de landbouw-bevolking vergiftigd. Novellisten en romanschrijvers lieten hun waarschuwende stem hooren. Mikajlofskie, Oespenskie en tallooze anderen vielen het kapitaal en de fabriek aan met hun ongezonde, verderfelijke, invloeden. De boeren droegen de fabriek even felle haat toe als bovengenoemde schrijvers. Maar ze moesten toch leven; de grond gaf niets meer en de staat zei dat belastingen in de eerste plaats moesten betaald! Oespenskie schreef een aangrijpend verhaal over dit onderwerp, dat meer zegt dan uitvoerige brochures. De inhoud is als volgt: Een boer is geruïneerd, ondanks het onvermoeide sloven van zijn vrouw. Alles loopt den moezjik tegen. Doch de man is vader van een tienjarigen zoon. Deze Pètja*) verdient wat geld. Hij maakt n.l. lucifersdoozen, à 12 cent de honderd. Dagelijks kan hij er twee honderd afleveren. Vier en twintig cent is niet veel, maar in dit gezin, c'est quelque chose. De moeder is den kleinen jongen dan ook innig dankbaar. ‘Alleen jij, mijn aangebeden zoon, geeft me levensvreugde. Wat zou er van ons geworden zijn zonder je gouden handjes?’ Ook de vader koestert groote achting voor zijn kind. ‘Pètja, mag ik een paar stuivers, ik wou wat koopen....’ En de tienjarige knaap reikt het gevraagde geld over als een volwassen man, die een gezin onderhoudt. De kleine held wordt fabrieksarbeider als hij groot is: hij verdient flink geld, zoodat de administratie zich angstig afvraagt of hem niet te veel wordt betaald. Voortaan ontvangt hij minder voor het afgeleverde werk. Thans werkt hij met nog meer haast en ijver om dezelfde som te verdienen. De administratie verlaagt wederom de prijs. Nu werkt hij dag en nacht: hij levert achtmaal meer af dan vroeger om evenveel geld te verdienen. En waarom? Omdat de jonge man ginds in zijn dorp het gezin van zijn ouders moet onderhouden! Oespenskie's droef verhaal toont dat de stad, het kapitalisme, in zekeren zin de boeren helpt om het hoofd omhoog te houden; | |
[p. 844] | |
ook legt het den nadruk op het feit, dat er onverbreekbare banden bestaan tusschen stad en land. De huidige arbeiders-beweging zou van weinig belang zijn, indien ze niet op het platte land werd gesteund. De Russische autocratie is machtig genoeg om een werkstaking te onderdrukken. Doch tegen een gansch land dat opstaat, tegenover een verpletterende meerderheid van honderd millioen boeren moet ze toegeven, en ze geeft toe. | |
V.In de Russische letterkunde zijn tot nu toe weinig romans en novellen verschenen die het proletariaat van de steden behandelen. Slechts twee romans van Borboriekien kunnen genoemd. Deze auteur is de geschiedschrijver der Russische maatschappij; zijn studies geeft hij in den vorm van een roman. De Crisis verscheen in 1894, na den afloop der werkstaking, waarvan sprake was in den aanvang van dit artikel. Dit is het oogenblik dat de evolutie aanbreekt. Niet dat de natie zich vijandig toont tegen de autocratie. De regeeringsdaden van het gouvernement, de joden-vervolgingen, enz. worden zelfs goedgekeurd. Hierin ligt juist een feit, geheel nieuw destijds. Vroeger onderwierp men zich aan de regeering, zooals men een felle hitte, of vreeselijke koude verdraagt. Thans werden de daden der regeering goedgekeurd, dus kritiek werd uitgeoefend. Onder Nikolaas I was het dagbladschrijvers verboden om de regeering te prijzen of te gispen. Wie prijst heeft immers onderzocht en geoordeeld - dus blijk gegeven van intellectueele onafhankelijkheid. In den roman van Borboriekien vinden we een nieuw type: de burger, die een nieuwe klasse vertegenwoordigt. Hoematsjof is een groot industrieel, archimillionnair. Hij is streng conservatief, daar hij het hierdoor ver in de politiek hoopt te brengen. De werklieden van zijn fabriek leven echter onder goede condities. Ze hebben een eigen bakkerij, waar ze goedkoop hun brood kunnen koopen; ze hebben een ziekenhuis, een school, een bibliotheek, enz. Roematsjof beseft de macht der proletariërs; hij wil door deze ‘edelmoedige daden’ hun de wapens uit de hand nemen. Hoeveel malen heeft het Russische gouvernement niet evenzoo de arbeiders systematisch omgekocht! Koematsjof had echter misgerekend. De werklieden werden ongeduldig en ontevreden. De industrieel zond een vertrouwd man naar de fabriek. Deze onderzocht den toestand, keerde terug, en raadde aan den directeur onmiddelijk te ontslaan en de opgelegde boeten, 50.000 roebel kwijt te schelden. De eischen der arbeiders waren billijk en rechtvaardig. Koematsjof weigert. Het geldt niet de 50.000 roebel, dit is slechts een bagatel. Al was het ook 50 kopeks, hij zou niet toegeven. Het is hier het principe, waarvan niet mag afgeweken... De werkstaking breekt uit; ze wordt in het bloed der arbeiders gesmoord. Koematsjof verliest hierbij 300.000 roebels. De ‘edelmoedige’ industrieel gaf den werk lieden dus onder den schijn van philantropie, wat hij hun aan den anderen kant door boetes ontnam. In dezen roman blijkt duidelijk dat de arbeider van Borboriekien reeds een ander persoon is dan de arbeider van Rèsjetnikof. De tweede roman van denzelfden schrijver ‘De Roeping’, in 1898 uitgegeven, zal dit nog duidelijker doen uitkomen. | |
VI.De intellectueelen hebben geenszins op revolutionnaire wijze invloed uitgeoefend op de arbeiders. Dit geschiedde uitsluitend door de boeken, dus op indirecte wijze. Russische werklieden lezen ongelooflijk veel boeken en van allerlei aard. De volksbibliotheken leenen romans uit, geschiedenisboeken en wetenschappelijke werken. Er zijn arbeiders die zichzelf vreemde talen hebben geleerd. Bv. in Thomas Gordejef van Maxim Gorki, dat na ‘de Roeping’ het licht zag. Dit werk heeft den stoot gegeven aan de crisis die het tsare-rijk thans doormaakt, ofschoon het volstrekt niet revolutionnair is gezind. In ‘de Roeping’ zien we de fabriek nog niet in opstand, doch het volk in de weverij doet een ontevreden gemor hooren. De oorzaak hiervan is, dat de administratie de prijs per afgeleverde el met twee kopeks heeft verlaagd voor een gedeelte der arbeiders. Dit was de aanleiding tot een strijd: niet alleen tusschen patroons en arbeiders, doch tevens tusschen twee generaties van werklieden. Prachtig is in dezen roman weer- | |
[p. 845] | |
gegeven het type van den veertigjarigen Spiridonof, de kalme, bezadigde werkman, die slechts één doel voor oogen heeft: sparen om in staat te zijn later naar zijn dorp terug te keeren, een stukje grond te koopen, en wederom moezjik te worden. Hier tegenover staat de jongere generatie in den persoon van Bobrof. Deze hitst het personeel der weverij op, om van de administratie te eischen, dat de oude prijzen worden gehandhaafd. Wordt dit geweigerd, dan staakt de fabriek het werk. De werkstaking breekt uit en eindigt op dezelfde tragische wijze, waarop alle Russische werkstakingen eindigden, tot voor een jaar geleden. Het besluit der arbeiders was van des te meer beteekenis, omdat ze allen waren opgestaan, ten einde enkelen hunner kameraden te beschermen.
En wat geschiedt er thans in Rusland? De arbeider, die een denkend wezen is geworden, organiseert werkstakingen. Niet met het doel om loonsverhooging en vermindering van arbeidsuren, doch om van het gouvernement hervormingen te verkrijgen en Polen een zelfstandig bestuur te doen teruggeven. Menschelijke solidariteit, zuiver idealisme.
En dit is het lichtpunt in de sombere nevelen die het heilig Rusland thans omhullen. één feit is echter niet te loochenen; het idealisme - niet het schreeuwerige lawaaiige idealisme van enkele dagbladschrijvers -, maar het idealisme in zijn edelste beteekenis tracht te leven en de Russische maatschappij te veroveren, door de vereenigde pogingen aan het proletariaat uit de steden en het platte land. Of het doel zal bereikt worden? De toekomst zal het leeren.... |