een toekomst vasthoudt, bedenke nogtans dat zij voorloopig nog wel op zich zal laten wachten. Stoffelijke steun is nog vooreerst onmisbaar.
Kerkelijke armenzorg - eere krengend aan hen, die in deze zich beijveren haar zoo goed mogelijk te doen zijn - is verre van het ideaal.
Hoevelen worden lid eener kerkelijke gemeenschap omdat men nooit kan weten waarvoor het nog eens goed is en zóó werkt zij onwaarheid in de hand. Zij moet vragen naar de ‘huisgenooten des geloofs’, een vraag die niet te pas moest komen bij armenzorg.
Staatsarmenzorg, gemeente-armenzorg, persoonlijke armenzorg en misschien zijn er nog meer soorten. Ik weet het niet.
Doch welken vorm men ook kieze, allen willen éen doel: te hulp komen aan hulpbehoevenden.
Armenzorg is vaak niet veel anders dan ‘bedeeling’, d.i. bestendiging van een treurigen toestand. Zij moest wezen: zorgen voor den nooddruftige door òf dieper verval te voorkomen òf op te heffen uit een toestand den mensch onwaardig, zóo dat men weer ‘op eigen beenen kan staan’, niet meer kennende een omlaagtrekkende, demoraliseerende afhankelijkheid van medemenschen, een stoffelijk oprichten als de weg tot een geestelijk en zedelijk hooger komen te staan. Dit is wezenlijk helpen: 's menschen werkelijk, duurzaam geluk beoogen en bevorderen.
Intusschen, we hebben te rekenen met de werkelijkheid van heden, al blijve men streven naar een andere, zij het in de verre toekomst!
Om terug te komen op bovengenoemd schrijven, zij herinnerd, dat de onderteekenaars - vertegenwoordigers van instellingen van liefdadigheid en armenzorg te Amsterdam en als zoodanig te zamen vormend ‘De Algemeene Vergadering der Vereeniging van Armbesturen’ - besloten een ernstig woord te spreken dat alom worde gehoord en overdacht.
‘Er wordt veel geleden. Er wordt ook veel geholpen. Er wordt méer gegeven, dan geholpen.’ Zóo is het overal.
Niet met al het geld dat gegeven wordt, wordt ook goed gedaan. Er wordt met geld geven ook wel kwaad gedaan, zeker met een goede bedoeling, met een goed hart, maar toch kwaad.
Geeft nooit zonder onderzoek aan onbekenden!
Ten minste geen geld. Werpt den bedelaar geen centen toe om van hem af te zijn. Duizenden doen dat gemakkelijkheidshalve, maar al die centen vormen een kapitaal, dat aan nuttig gebruik onttrokken wordt. Ge kweekt aan een klasse van personen, levende op kosten van anderen, zonder werk daartegenover te stellen.
Geeft niet aan een bedelend kind! Ge moedigt aan: kinderverwaarloozing, terwijl ge toch kinderen redden wilt.
Geeft niet zonder onderzoek aan onbekenden, maar ook niet aan onbekende instellingen!
Onder den naam van liefdadigheid zijn verkeerde praktijken gedreven.
‘Wie durft afwijzen onbekenden op straat en aan de deur, ook de collecten van hem onbekende vereenigingen, werkt mee aan het verwijderen van misstanden.
Dus: geeft, geeft zooveel ge kunt - méer noch minder mag - maar zorgt dat ge weet wáar uw geld blijft, opdat het goed stichte.
Weet dus aan wíé ge geeft en aan wélke instelling of vereeniging. En schenkt dan mild, blijmoedig, kiesch, nooit kwetsend, beseffend den plicht tot helpen, geen dank wenschend.
Wij mogen niet mee werken aan kwaad bevorderen, aan het bestendigen van misstanden. Wij moeten steunen waar naar het goede wordt getracht. Dit geldt ook van armenzorg.
Wij moeten persoonlijk helpen en gemeenschappelijk.
Ge hebt bloedverwanten, vrienden, bekenden, ge hebt menschen in uwe omgeving, dikwerf wonend vlak bij uw huis die uw hulp inroepen en ge helpt zooveel ge kunt en moogt. Men doet een beroep op uw persoonlijken steun en uw verantwoordelijkheidsbesef gaat ontwaken om weldra luide te spreken. En hulp verleenend, zijt ge blij voor dezen of voor dien, voor dit of dat gezin iets te kunnen doen. Tracht bovenal iets voor hen te zijn, zoodat van uwe persoonlijkheid een invloed uitgaat, hen ten blijvenden zegen.
Wij moeten bijwijlen ook ‘de handen ineenslaan’ en door gezamenlijke krachtsinspanning iets afweren en tot stand brengend. Uitnemend. Er is een veld waarop de meest onderscheidenen kunnen, ja moeten samenwerken, zal iets gewrocht worden. In dit samenwerken voor éen doel, ligt zooveel goeds. Als maar niet vergeten wordt, dat hoe meer vereenigingen worden opgericht, het gevaar te grooter wordt, dat het gevoel