Johan Schmidt: Koninginnedag, (opgedragen aan H.M. Koningin Wilhelmina, na de viering van Haar vijf-en-twintigste levensjaar), uitgever Johan Schmidt, Monnikendam. Er zou iets goeds kunnen zitten in dit geschriftje, als Johan Schmidt had kunnen goed vinden het te schrijven in ordentelijk Hollandsch, in plaats van in gedrongen zinnenbombast als:
't Stads-middenpunt, de Dam, vertoonde 'n kannibalenschouwspel. Rondom 't grijzige beeld der stedemaagd, slierden hand aan hand - arm aan arm, - 'n kring van waanzinnig-lawaaiende karikaturen - die klitsend, dof-schuifelend, met de pooten sloegen. De rompen, bogen, vouwden, kromden en uit de kelen rauwden kerm-galmen. Wanstaltig slingerden buigzame, lenige meisjes-lichamen om het steenen ding.
Met den besten wil ter wereld is het ondoenlijk zulke vermoeiende taal 52 bladzijden achtereen (het is een beschrijving van feestvieren, geen verhaal) te doorworstelen. En dat is jammer, omdat er groote waarheid zit in die rake beschrijving. Waarom Johan Schmidt, die anders gewoon-goed-Hollandsch gebruikt voor zijn romans, dezen keer zijn toevlucht nam tot zulke moderne bokkesprongen, is mij een raadsel!
Prefuden, door Annie M. Toe-Laer (uitgever Goethals, Weesp). In dezen mooi-uitgegeven bundel novellen begroet ik het werk van iemand, die talent heeft, die beschikt over stijl en uitbeelding-gave, maar 'n betreurenswaardig plezier toont, om dat te besteden aan minder-aantrekkelijke onderwerpen, als daar zijn Weduwe, een levensbeeld van vrij dubbelzinnigen aard, Nooddruft, 't afgezaagde type der vrouw, die eigenlijk héél braaf is, maar zich uit ‘nooddruft’ gaat verkoopen, 'n langzamerhand wel wat sentimenteel-onnoozel aandoend roman-onderwerpje, etc. Eerste Kiemen, waarin talent onmiskenbaar valt te bespeuren, doet je bepaald weerzinwekkend aan, van zucht om je aldoor met het leelijke-lage in den man bezig te houden. Als Annie M. Toe-Laer wezenlijk een vrouw is, waarom heeft ze dan zoo'n voorliefde tot deze soort dingen.? Is het misschien om den lezer te verbazen met haar ‘kennis’ hierin? Jammer dan voor haar, dat ze haar aanleg zoo vergooit!
Van Het Beloofde Land, door Ina Boudier Bakker, waarvan P.N. van Kampen, Amsterdam, den 2den druk uitgeeft, zei ik reeds vroeger zoo veel goeds, dat het wel niemand zal verwonderen, wanneer ik dit boek opnieuw met allen aandrang aanbeveel, als heel gevoelig, heel talentvol, heel diep doordacht werk, van iemand die je verzoenend, vredig aandoet in haar boek. - Voor iedereen, maar voor vrouwen in de eerste plaats, is zoo iets een uitstekend St. Nicolaas-cadeau om iets blijvends aan te hebben.
Alexander Wlar. Czaar en Volk. bewerkt door G.C. Thompson (uitgever Scheltens en Griltay, Amsterdam); verschijnt in afleveringen. Voor zoo ver ik over deze verschenen afleveringen kan oordeelen, is dit werkje wel boeiend, en geeft het wel een interessant beeld van het Russische hof-leven, en wat daarmede in verband staat. Maar of het onpartijdig is? Ik betwijfel het. Uit de verte is het oordeelen zoo moeilijk. Verdient de czaar alles wat hier gezegd wordt wezenlijk.? Is er niet heel veel overdreven? -
La femme d'aujourd'hui. October aflev: - Bevat een artikel over Les femmes et l' Alpinisme - over Carmen Sylva intime, met o.a. het bekende lieflijke portret van haar, waar zij haar later gestorven kindje op den rug draagt. Verder de gewone rubrieken over modes, handwerken, etc. roman, etc. - Over het geheel is deze aflevering wat mager, wat gering aan verscheidenheid.
Het blinden-instituut en de Werk-inrichting voor Blinden-Inlanders te Bandoeng, door H.J. Lenderink. - Welke rol de directeur van het Amsterdamsche Blindeninstituut, de heer Lenderink, schrijver van deze brochure, heeft gespeeld bij de oprichting van het blinden-instituut te Bandoeng, blijkt uit hetgeen ik hieronder overneem uit de opening van Dr: Westhoff:
Maar boven allen dank aan de Moedervereeniging in Nederland met haren energieken secretaris den heer Lenderink. Hij was het die den eersten stoot gaf, hij was het, die de gemoederen wakker wist te schudden, hij was het, die alle moeilijkheden wist te overwinnen, zonder hem zou er van een Blinden-instituut nog geen sprake zijn, hem onze hulde en dank.
Ik had reeds vroeger gelegenheid in de Holl: Lelie, (zie hoofdartikel ‘Licht’), te wijzen op het harde lot der blinden, en op de noodzakelijkheid hen te helpen. Ook de blinden in Ned: Indië hebben nog veel hulp noodig. Ik beveel de lezing van het interessante, met afbeeldingen versierde werkje van den heer Lenderink ten zeerste aan, en eindig met zijn opwekking hier over te nemen:
Mochten mijne lezers derhalve op eenigerlei wijze deze instellingen wenschen te steunen, zoo ben ik, die bij voortduring hare belangen blijf behartigen, door het zenden van leermiddelen, gereedschappen, enz., bereid alle inlichtingen te verstrekken, die voor dat doel gewenscht worden. Ook belast ik mij gaarne met de ontvangst en verzending van elk blijk uwer sympathie voor de verbetering van het lot der blinden in Ned. Oost-Indië.
H.J. LENDERINK,
Eere-Lid der Vereeniging tot verbetering van het
lot der Blinden in Ned. Oost-Indië.