Wat Uw toelichting betreffende dat stukje betreft, ik begrijp het geval volkomen. Maar, zooals gij terecht inziet, het onderwerp is niet geschikt voor een Blad als de Lelie; het zou den meesten lezers niet interesseeren of misschien onverkwikkelijk aandoen.
Why. - Ik vind het aangeboden stukje niet geschikt voor de Lelie; ik zou er graag wat frischheid in houden en geen ‘Dofheid’ aanbrengen.
Regina. - Hartelijk dank voor Uw briefje. Ik ‘brom’ niet op ons land, want ik heb, juist door het vele reizen, het mooie in ons eigen land veel beter leeren zien en waardeeren, dan vroeger. Maar ik ‘brom’ wel op ons ellendig klimaat. Dat is wezenlijk een onding; altijd regen, wind, en guurheid. Waar gij woont, is het trouwens reeds veel mooier dan hier; gij woont in een lief plekje van ons land.
Noirever. - Gij hebt, hoop ik, reeds in een der vorige Lelies gezien, dat ik Uw stukjes heb aangenomen, maar als gij ze nu liever toch terug-ontvangt, om ze als een verzameling schetsjes op elkaar te laten volgen, dan zal ik ze U terugzenden. Meldt mij dan nog even, hoe gij wilt. - Wat zijn kinderen toch enorm verschillend! Toen ik de beschrijving las van Uw jeugd, dacht ik glimlachend: Welk een heel andere ‘Annetje’, dan ik-zelve er eene was! Ik was lang niet altijd ‘zoet en tevreden’. Wel heb ik, evenals gij, van kind af heel veel gedacht en gewikt en gewogen, en dat menigmaal over diepzinnige onderwerpen, waarvan mijne ouders waarschijnlijk niet vermoedden, dat zij mij toen reeds bezighielden, b.v. uitverkiezing, eeuwigheid, verdoemenis!
O neen, van de hedendaagsche kinderversjes houd ik even weinig als gij! Ik vind dat van Alphen c.s. veel beter waren, dan het hedendaagsche gezeur, dat niet onderdoet voor die vroegere in leerzaamheid en nuttigheid, en nog veel vervelender is dan die vroegere richting! Wij hadden thuis een oude uitgave van van Alphen, die voornamelijk diende om door ons ‘herzien’ te worden in gedichten op onze manier, waarin wij den saaien preektoon van van Alphen bespotten en belachelijk maakten. Maar zelfs dat kan men niet eens doen met de hedendaagsche wijze-praat; zij is er te onbeduidend voor. Kent U Gouverneur? Voor hem geef ik alle hedendaagsche kinder-wijsheid cadeau.
Ja-zeker, ‘vrije-liefde’, en ‘vrij-huwelijk’ zijn twee' zeer àparte zaken. Maar de menschen zijn zoo dom, dat zij die beide zaken hopeloos dooreen warren, en juist daarom moet men rekening houden met hun domheid. Ik betreur het met U, dat de menschen zoo laag staan en zulk een band noodig hebben. Maar het feit ligt er toe. En als zij den wettigen huwelijksband niet hadden, dan zouden zij ontaarden tot de grofste onzedelijkheid. Zola heeft in ‘Travail’ ideaal-menschen geschilderd; maar als zijn schilderij van dien ideaal-toestand in de werkelijkheid bestond, zou het gauw-genoeg een vuile en gemeene warboel worden, waarin geen hoogstaand mensch het zou kunnen uithouden van wege de toomelooze onzedelijkheid. Het is gemakkelijk genoeg op papier mooi te bazelen. Maar men moet, als men eerlijk is, zich rekenschap geven, of dat wat men beschrijft mogelijk is, gegeven de menschelijke natuur.
Ja, Uw naam is mijn huisgenoote heel goed bekend, en den predikant over wien U schrijft kent zij zeer goed. Hij was een vriend van haar vader. U behoeft het zich niets aan te trekken, dat U niet wist van mijn verblijf in 't buitenland; het spreekt van zelf, dat U het niet kon vermoeden, toen U die brieven en stukjes zondt.
- Ik kan mij heel goed begrijpen, dat U ‘nog niet weet wat U aan mij hebt op godsdienstig gebied’. Ik heb niet zulke besliste ‘gelooven’ als de meeste menschen. Ik hoop dat er een Hiernamaals, een zelfbewust voortleven is. En ik denk dikwijls, dat zij die gelooven het meer bij het rechte eind hebben, dan de ongeloovigen; maart weten, zeker-weten, nooit-twijfelen, ziedaar woorden die niet staan in mijn godsdienstig woordenboek. - En ik heb een beslisten, hartgrondigen afkeer van wereldsch Christendom, van naam-Christenen, van alles wat God heet te dienen, en het in den grond alleen te doen is om eigen eer, eigen voornaamheid en eigen voordeel. Daarentegen heb ik oprechten eerbied voor elk geloof, dat oprecht en eerlijk is, en door daden die oprechtheid en eerlijkheid bewijst in het dagelijksch leven.
Ik houd niet van vooraf-beraamde ontmoetingen ‘om eens kennis te maken.’ Ik vind het zoo heel moeilijk mij dan te geven zooals ik ben. Ik heb een gevoel, als of men mij komt bekijken. Als ik iemand bij toeval ontmoet, of als bij mij iets heeft te vragen, dan wil ik hem of haar gaarne te woord staan.
- Ja, het versje van Norma: Oordeel Zacht, vond ik-ook heel gevoelig en mooi-gedacht. - En zeer zeker geloof ik met U, dat men heel goed pessimist kan zijn in zijn levensbeschouwing, en toch optimist in zijn eigen doen. Ik geloof zelfs, dat ik-zelve een bewijs ben van zoo'n mogelijkheid, want ik ben dóór en door pessimist in mijn wereldbeschouwing, en toch in mijn eigen leven en handel en wandel noch somber, noch moedeloos. Integendeel, ik behoor in het dagelijksch leven tot de zeer-opgewekte naturen, die in heel veel kleine dingen van het gewone bestaan genoegen en vermaak scheppen. -
U ziet, lieve mevrouw, dat ik voldeed aan Uw verzoek, en U liet ‘voorgaan’, omdat er reeds zoo heel vele Uwer brieven mij verwijtend aankeken. Nu heb ik ze alle beantwoord; op dien eenen na, die aanleiding geeft tot een thans spoedig komend artikeltje.
Ja, als U, in plaats van medelezeres, abonnée wordt, leest U de antwoorden dadelijk na plaatsing. Maar dat is iets dat Uzelve moet regelen.
Mlle Yxe. - Zooeven Uw aangeteekenden brief ontvangen. Ik zal het geld terstond doorzenden. - Zeer zeker ben ik verlangend van U te vernemen, waarom gij in zoo lang niets hebt laten hooren van U. Ik schreef het toe aan ongesteldheid; want, dat gij ongesteld waart, is het laatst wat ik van U vernam, door een derde. Ik houd mij dus zeer aanbevolen voor den bewusten brief, en dank U, in naam van den schrijver van het artikel, hartelijk voor Uw vriendelijke gift.
I.B. - Vriendelijk dank voor Uw briefje. Ik heb het gedichtje U teruggezonden, en U tevens opgegeven wat gij voor het voorgaande in rekening kunt brengen. Op het punt van dat huwelijksreisje denk ik als gij. Wat zult gij genieten! - Ja, als ik U was, zou ik eerst nog naar die huishoudschool gaan.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.