De Hollandsche Lelie. Jaargang 18
(1904-1905)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésJ. van M.G. te V. Ik hoop U spoedig particulier te schrijven, naar aanleiding van het spiritisme en van Uw voorstel. Nu wil ik U alleen even melden, dat ik nog wacht op het toegezegde artikel over Mevr: van Calcar. Ik beantwoordde U niet terstond, omdat ik dacht dat U wel begrijpen zoudt, hoe zoo'n artikel mij recht welkom zal zijn. - Ja, Marie-Antoinette van de Goncourt las ik, en veel andere boeken en mémoires over haar. Zij leeft voor me, als ik Versailles zie. Ik geloof dat ik daar uren lang zou willen zitten, heel alleen, zonder al die akelige menschen en concierges... Is Versailles op-zich-zelf niet beter dan heel Parijs...? Ik heb een ware vereering voor Versailles... Hoe machtig grijpt je daar het besef aan van de ijdelheid der dingen, van de vergankelijkheid van alle aardsche grootheid... O, ik vind het zoo jammer, dat wij menschen zoo weinig leeren door het verleden, zoo weinig stilstaan bij de lessen van het weleer, van de geschiedenis; niet de officieele, die van officieele gedenkboeken en school-geleerdheid, maar de echte, de ware, die van mémoires, en particuliere brieven, en niet-officieele aanteekeningen... Lieve mevrouw, herinnert gij U nog de eigenschap die U mij toedacht, die, waarvoor U het Duitsche woord koos, bij gebrek aan een hollandsche vertaling ervan? Wel, ik geloof dat U gelijk hebt daarin. Ik geloof dat ik die inderdaad bezit, in sterke mate, en bezat van kind-af.Ga naar voetnoot*)
Joke... Eigenlijk hebt gij recht een beetje boos te zijn, daar Uw brief wel heel lang onbeantwoord bleef. - Uw ergernis over van Deyssel en Frans Coenen zal nu wel verdwenen zijn, daar gij inmiddels hebt kunnen lezen hoe ik-zelf denk over deze auteurs, en met hoeveel instemming ik plaatste het hoofd-artikel van Jhr. Rappard over Coenen. - Hoe ik-zelve denk over ‘Zondagsrust,’ vraagt gij. Wel, ik heb dit reeds uiteengezet in de Lelie. Maar ten overvloede wil ik hier nog Uw eigen woorden uit Uw brief overnemen. Precies zoo denk ik ook over ‘Zondagsrust.’ ‘En wanneer ik ooit een sterke walging voor een boek gevoeld heb, dan was dit voor Coenen's “Zondagsrust.” Het ging mij niet zooals het v. Deijssel ging, ik kreeg niet het gevoel van in een hel te zien; eene huiveringwekkende hel-scène zou mij nooit dit gevoel van walging gegeven hebben, een gevoel dat men krijgt, wanneer men een heel vuil, afzichtelijk iets, een mesthoop, een verwaarloosd mensch of dier, of iets dergelijks, ruikt en ziet. “Zondagsrust” behoort tot die boeken, waarvan ik spijt heb ze ooit gelezen te hebben, waarvan de onaangename aandoening mij langen tijd bij is gebleven. Dat evenwel van Deyssel, die zelf zoo gaarne in het vuil rondwroet, van zoo'n boek geniet, kan ik mij voorstellen, en dat hij het gaarne, in een overigens vrij langdradig, vervelend artikel, ophemelt, ook.’ Wat die discussie betreft tusschen Jhr. Rappard en den heer Jongkees, ik geloof dat de door Jhr. Rappard bebedoelde jonge-dames van den tegenwoordigen tijd al weer heel anders en minder-kiesch zijn, dan gij in Uw tijd. - Een jaar of tien, vijftien geleden, was een meisje van 17 of 18 jaar heel anders, dan tegenwoordig. Er bestond toen minder vrijheid, minder gelegenheid, op dames-leesmusea, enz, met de meest schaamtelooze lectuur kennis te maken, enz. enz. Zelfs 6 à 8 jaar geleden was men op dergelijke punten nog geheel anders, dan in den allerjongsten tijd.... Hartelijk dank voor Uw tweede briefje...
Gerrie. - Ik heb U reeds gedankt voor Uw photo, en gelukgewenscht met den goeden afloop van die zaak. Maar Uw brief beantwoordde ik nog niet in zijn geheel. En dat wil ik nu doen, en wel om in de allereerste plaats mijn blijdschap te zeggen, dat gij zoo denkt als gij 't blijkens Uw schrijven doet. Laat mij Uw meening, die van een hedendaagsch negentien-jarig meisje, eens woordelijk herhalen, in de hoop dat velen zoo denken zullen als gij: ‘Ik zou mij den naam van huisvrouw waardig maken, mijn geluk binnenshuis zoeken, en niet op vergaderingen en zoo al meer schetteren, want dat vind ik het akeligste dat er bestaat; ik zou mijn huishouden geheel zelf besturen. En mijn echtgenoot in alles zijn zin geven, en als ik kinderen had, zou ik ze ook geheel zelf opvoeden, geen vreemde hulp zou ik, als ik het zelf afkon, kunnen dulden. En vooral als ze ziek waren, zou ik ze zelf zoo goed mogelijk oppassen, want ik weet uit eigen ervaring hoe gaarne kinderen, als ze ziek zijn, hebben willen, dat hun moeder voor het bedje zit. Ik verbeeldde mij tenminste, als mijn moeder niet bij mij was, dat ik veel zieker was.’ - - Gij schrijft: ‘Toch versmaad ik nog niet alles wat een jong meisje bekoort’. - En dan noemt gij fietsen, muziek, amateur-fotographie. Wel, waarom zoudt gij U niet van ganscher harte gelukkig voelen, en Uzelve bezig houden met zulke onschuldige liefhebberijen? Als gij daardoor een tevreden, vroolijken geest rondom U verspreidt, zijt gij veel ‘nuttiger’, dan door het huis uit te loopen om te vergaderen of iets dergelijks, en Uw moeder ongezellig alleen te laten zitten... Wij behoeven niet | |
[pagina 388]
| |
allen op dezelfde manier nuttig te zijn. Een meisje van negentien jaar in Uw omstandigheden is reeds nuttig, als zij zich gelukkig voelt, en hare omgeving daardoor gelukkig maakt door een zonnig, vriendelijk humeur...
Lioba. Ik wil U eens heel gauw antwoorden, lieve mevrouw, om U te danken voor Uw hartelijk en vertrouwelijk schrijven. Nu ken ik U ineens heel goed, en ik geloof er te durven bijvoegen, ik begrijp U ook heel goed. Zoo nu en dan dacht ik, al lezend: dat is precies iets uit mijn eigen jeugd-leven; zoo voelde ik ook; zoo dacht ik ook. Maar U moet niet vergeten, dat U een uitzondering zijt. En we moeten rekening houden met den regel, en niet met de uitzonderingen. - In den regel nu kan een vrouw geenszins al die dingen vereenigen. U-zelf zegt, dat U, die zoo goed slaagt, het hebt moeten opgeven voor een groot deel, omdat Uw kleine meid, als zij thuiskomt, terstond vraagt: ‘Waar is ma.’ En U wilt, dat zij U dan vindt. Juist, lieve mevrouw, en omdat U dat wilt, moet U die andere dingen hoe langer hoe meer laten rusten. En denk nu eens aan de zeer velen, die niet zoo gemakkelijk slagen als U, die moeilijk werken, langzaam studeeren, die geen finantieele onafhankelijkheid bezitten zooals U, maar die ondertusschen nog moeten zorgen dat het huishouden zoo zuinig mogelijk beheerd wordt.... Ik moet daarom wel generaliseeren, en er bij blijven, dat het niet te vereenigen is zooveel buitenshuis te doen, en tegelijk een goede huisvrouw te zijn. Natuurlijk zullen er wel hier en daar uitzonderingsmenschen blijven, die het wèl kunnen, maar het is juist zoo heel gevaarlijk met hen rekening te houden, inplaats van met de meerderheid. De meesten denken toch reeds gauw genoeg, dat ze méér kunnen en méér beteekenen, dan in werkelijkheid het geval is; en daarom is het goed hen te waarschuwen eer het te laat zal zijn. Overigens moet een ieder voor zich zelve verantwoorden hoe en waar háár plicht is, en of zij die getrouw waarneemt. De omstandigheden in elk leven zijn verschillend, en, zooals U mij het Uwe beschrijft, schijnt U inderdaad veel gelegenheid te hebben tot verschillende soorten van arbeid, zonder dat dit in botsing komt met Uw huiselijk leven. - Ja, ik kan mij volkomen begrijpen hoe het Uw trots is, de dochter te zijn van een zoo talentvollen vader. Vermoedelijk hebt gij van hem geërfd in geestelijken zin. De aangekondigde langere novelle lijkt mij- zeer goed te kunnen worden, naar hetgeen gij mij daarover schrijft. De idee is zeer bijzonder, en als zij gevoelig wordt uitgewerkt lijkt het mij een uitstekend gegeven; - maar U moogt naar mijn meening wel oppassen, dat het slot niet te romantisch wordt; ik zou daarvoor eenigszins vreezen, te oordeelen naar Uw schrijven daarover. - Nogmaals hartelijk dank voor Uw prettigen en vertrouwelijken brief. De daarin ingesloten bijdrage zal ik gaarne plaatsen. -
H.H. te S. - Aan Uw verzoek betreffende mijn reis zal ik spoedig voldoen. - Dat ik heel veel ondervonden heb, en daardoor nog al gelegenheid had het leven van verschillende zijden te leeren kennen, is zeer zeker nog meer waar, dan U kùnt vermoeden. Er zijn tijden in mijn leven geweest zoo veelbewogen, dat ik mijzelf met verbazing afvroeg, of ik niet droomde, of ik werkelijk wel hetzelfde meisje was, dat jarenlang opgroeide in de meest stille afzondering van een vredig ouderlijk huis, angstvallig verre gehouden van alle verkeerde, speciaal ongodsdienstige invloeden van buiten. Het leed, als het ineens over je komt, stáált je, of het breekt je voor goed. En er is geen beter en geen grondiger leerschool, dan het leed. - Daardoor komt het ook, geloof ik, dat mijn gemoed zoo ontvankelijk is, zooals U het noemt, voor het lot van anderen. - Wie zelf veel ondervonden heeft, en veel zág van het leven, die verplaatst zich zooveel sneller in de omstandigheden zijner naasten, dan zij dat vermogen te doen, die zelf niet weten wat strijden, leven, lijden, gelukkig- of ongelukkig-zijn, beteekent. Uw laatste bijdrage, waarover U schrijft in dezen zelfden brief, is reeds afgedrukt en komt spoedig aan de beurt, als hoofd-artikel. Als U geen bewijsnommers ontvangt, hebt U recht een ex: aan te vragen aan den uitgever. Maria. - Ik ben blij dat de Lelie U zooveel stof geeft tot nadenken. Neen, de waarheid vinden zullen wij menschenkinderen m.i. hier op aarde nooit... Weet gij wat mij in Uw brief trof, dat gij, zonder het te weten of te willen, schrijft als een theosoof: ‘Het is mij of ik plotseling zal ontwaken heel ergens anders, in een vroeger leven. Telkens komt dat gevoel weer boven.’ Een van de leerstellingen der theosofie berust op deze en dergelijke gevoelens. - O ja, ik kan mij heel goed indenken in Uw gevoelens en gedachten. Over het Onzienlijke heb ik-zelve daarenboven zoo dikwijls nagedacht. Wij staan elk uur van den dag voor zoovele raadselen, dat ik nooit kan begrijpen, hoe sommige menschen daarover zoo gemakkelijk heenglijden, en zich alleen tevreden stellen met het meestalledaagsche laag-bij-den-grond-gedoe. - Schrijf mij maar steeds over alles wat gij wilt; ik vind het nooit vreemd of gek... Het frappeert mij dat Uw ervaringen (zie Uw eersten brief) niet heelemaal overeenstemmen met die van mevr: C. Schlimmer-Arntzenius. (Ik bedoel wat kantoorleven betreft). - Wat mij betreft, als ik een beroep moest kiezen, zou ik liever op een kantoor werkzaam zijn, b.v. post en telegrafie of zoo iets, dan onderwijzeres worden. Ik heb een jaar lang in Schotland op een groote school fransch en duitsch onderwezen, en behoud steeds de prettigste herinneringen aan mijn verblijf daar, en aan mijn omgang met de eigenaressen der school, bij wien ik later gelogeerd heb, en met wien ik nog steeds briefwisseling onderhoud; maar dat alles neemt niet weg, dat ik het vak vreeslijk vond. Ik ergerde mij altijd, als ik de een of andere leerlinge moest straffen, omdat ik tranen van kinderen vreeselijk naar vind. En nog erger vond ik 't, als ik zag dat zij moeilijk leerden, hen te moeten dwingen tot ijver en inspanning. De meesten dier meisjes waren rijk, en behoefden niet voor hun brood te werken. Maar het was toch mijn plicht hen desniettemin hun korte jeugd te bederven met lessen en thema's. En er waren er ook die later een acte moesten veroveren, en die ik dus dubbel moest aansporen en aanmoedigen, al zag ik ook dat hun hersenen niet vlug werkten, en dat hun jonge lichamen meer geschikt waren tot handen- dan tot hoofd-arbeid. Dat alles vond ik het onaangenaamste deel van mijn werk. - Met mijn collega-onderwijzeressen heb ik 't zonder uitzondering heel goed kunnen vinden; maar ik geloof dat ik 't op een kantoor ook goed zou kunnen vinden met manlijke collega's, want m.i. komt het er, als je samen werken moet, in de eerste plaats op aan of je wilt en kunt werken. Als je je taak naar behooren volbrengt, dan gaat het samen werken wel, of je man bent, of vrouw. Ten minste dat heb ik steeds zoo ondervonden. - - ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen Correspondentie.Frits vraagt het nauwkeurige adres van Dolly, daar hij haar graag particulier wil schrijven om haar zeer hartelijk te danken voor de attentie op 5 Dec:.
Judith. Ik zal nazien of gij reeds zijt beantwoord. In elk geval zal ik in de a.s. Lelie Uw laatste schrijven nader toelichten. Ik wil graag meer brieven van U ontvangen.
Up to date. Op bijdragen van anonyme inzenders wordt evenmin acht-geslagen, als op eenig ander aan de redactie anonym-ingezonden stuk van welken aard ook.
Nonny. Het bovenstaande is evenzeer op U van toepassing. Als gij mij Uw naam noemt, zal ik U antwoorden. Die blijft geheim voor iedereen.
N.K. Ik ben zeer blij dat gij geschreven hebt. In de volgende Lelie zal ik Uw wensch behandelen zonder Uw naam te noemen.
C.v.A. In dank alles ontvangen en aangenomen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: |