want welke jonge vrouw in wier hart de wensch zich naar voren drong: ‘O mocht ik ook eens moeder zijn!’ zou in dien zielekreet het woord mama gebruiken? Is het hiermede reeds niet veroordeeld? Als wij in onze heiligste oogenblikken zoozeer voelen den dieperen zin van het eene woord boven het andere, behoef ik dan wel iets aan mijn pleidooi toe te voegen?
Maar nu ik toch aan het pleiten ben, waag ik het nog twee andere woorden te berde te brengen, die wel niet verfranscht worden, maar die wij in de samenleving eenvoudig doen of ze niet bestaan, zoo wij tenminste voor fatsoenlijk willen doorgaan. Ik bedoel het kernachtige man en vrouw. Verbeeld u, dat wij tot onzen voornamen vriend X zeiden: ‘Hoe gaat het uw vrouw?’ Of tot onze statige vriendin IJ: ‘Hoe maakt het uw man?’ Wel foei! Men zegt: ‘Hoe gaat het Mijnheer?’ en ‘Hoe vaart Mevrouw?’ niet achtend, dat men daarmede evengoed een geheel anderen Mijnheer, een geheel vreemde Mevrouw kan bedoelen. Neen, daaraan denkt men niet. Het behoort zoo, wil men niet voor ‘burgerlijk’ doorgaan en dat ware het ergste van alles!
Wat gaat er door deze belachelijke vormelijkheid veel schoons verloren. Welke vrouw moest het niet als muziek in de ooren klinken en haar hart van dankbaren trots doen kloppen, als men tot haar zegt: ‘Het was uw man, die het kunststuk wrocht, die edele daad verrichtte, mijn kind het leven behield.’ En tot den man: ‘Uw vrouw was het, die mij troostte in die donkere dagen, die mij trouw bleef, toen allen mij verlieten.’ Of doet men het dan wel, als het hart spreekt? Alleen dan wèl? Waarom dat toch? Waarom is, wat wij bij onze diepste gewaarwordingen wel als geoorloofd beschouwen, niet ‘fatsoenlijk’ in den stijl van het dagelijksche leven?
Laat ons toch de benamingen, die onze ondergeschikten ons geven, niet van hen overnemen! De Engelschman voegt er althans nog zijn eigen naam aan toe, als hij van zijn vrouw als Mevrouw.... spreekt, en zijn echtgenoote doet dit wederkeerig. Dit moge ons toeschijnen kond te doen van zelfingenomenheid, die wij nu eenmaal zien willen in alles wat des Engelmans is, men weet dan toch dat hij van zijn eigene vrouw en de vrouw van haar eigen man spreekt en met ons laf ‘Mijnheer en mevrouw’ weet men dat zelfs niet!