Correspondentie van de redactie met de abonnés
Mariza. Ik dank U zeer voor Uw goede wenschen voor 1904. Ik heb U zoo weinig ‘vergeten’, dat ik mij zelfs verwonder nooit meer iets van U te ontvangen, daar gij in het begin kort na elkaar inzondt, en ik Uw eerste stukjes heel gevoelig vond; ik méén althans dat ik U deze mijne meening meedeelde. Wat het schrijven van brieven aan mij-persoonlijk betreft, wel neen ik neem 't nooit kwalijk als men dat in langen tijd niet doet. Daarin moet ieder volkomen vrij blijven natuurlijk.
Alida. Inderdaad weerhield plaatsgebrek mij aan die wedstrijd-opstellen in questie plaats te geven. In den nieuwen jaargang zal ik er iets op zien te vinden. Die opstellen echter, die gij bedoelt, waren zooals ik toen ter tijd meedeelde niet heel belangrijk.
Old Bachelor. Uw brief uit het verre Westen ligt al een heelen tijd te wachten op beantwoording. Misschien zendt uw moeder U de Lelie niet eens meer? Zij wil mij dit, deze correspondentie lezende, misschien wel eens doen weten. Want zij zal wel begrijpen wie Old Bachelor is, vermoed ik. Voor U doet het mij innig veel genoegen dat gij bij die door U overgeschreven woorden méér licht en vrede vondt. Wat mijzelf betreft, ik geloof niet dat één mensch ter wereld ons over de onzienlijke en raadselachtige dingen méér licht kan verschaffen. - Ik geloof dat wij hier op aarde rondtasten blijven in het duister, en dat er misschien (en dat hóóp ik vurig) een Hierna is. Of wij dáár dan méér, of alles zullen weten, of dat het opnieuw zal blijven: rondtasten in 't duister, - wie zal het zeggen? Het eenige waarvan ik méér licht mogelijk acht, is het spiritisme. Maar zelfs dat is niet meer dan een mogelijkheid. Want er is zóóveel bedrog bij, dat men nooit weet wat men gelooven kan, en wat niet.
Maar nu nog een woordje over Uw ‘Waarom.’ - Gij, een kind van de beschaving, die nu in het verre Westen zit, vraagt: ‘Waarom hokken de menschen in groote steden bij elkaar; waarom keeren ze niet terug tot de Natuur, tot eenvoud in kleeding, levenswijze, enz., enz.’ - Gij hebt gelijk. Maar het is nu eenmaal zoo. En men kan zich toch niet geheel onttrekken aan de gevolgen en gewoonten eener samenleving waarvan men nu eenmaal deel uitmaakt. - Den goeden invloed der natuur, dien gijzelf zoo sterk voelt, ken ik-óók. Maar hoevelen onzer worden niet genoodzaakt, door hun werk, of door allerlei andere banden, van liefde of van dwang, om te blijven in een hun antipathieke stad of omgeving of land? - Ik kan mij zoo goed voorstellen de gevoelens van U, een beschaafd man, in Uw werkzaam leven daarginds. - Want zelf heb ik tamelijk veel van de wereld bereisd. - In Suriname ben ik dikwijls hoogop de rivieren geweest, en heb in de Oerwouden boschnegers en Indianen-kampen gezien. De vrede van zoo'n eenzame, geheimzinnige natuur geeft je een wonderbaar besef van eigen kleinheid en vergankelijkheid. En wat die onbeschaafde woudbewoners betreft, ik heb steeds het gevoel gehad, dat zij minder dóórtrapt-slecht, minder verfijnd-geméén, minder verachtelijk-klein waren, dan wij, een hooge-borst-zettende, ‘beschaafde’ blanken. En zeker zijn zij oneindig gelukkiger dan wij. - Ik heb U zoo lang op antwoord laten wachten, dat gij vermoedelijk mijn stilzwijgen aan gebrek aan belangstelling hebt toegeschreven. Dit is niet zoo. Met een antwoord op deze correspondentie, als bewijs dat gij mij hierin gelooft, zult gij mij werkelijk zeer veel genoegen doen.
A.G. te W. - Gij geeft geen ps: op. Gij vraagt of gij mij ‘geregeld moogt schrijven’. Maar natuurlijk immers. Zooveel gij wilt. Kies dan echter een pseudoniem; dat is minder verwarrend. Ik ben heel blij dat gij mijn werk in de Lelie zoo bijzonder graag leest, en ook dat het U niet tegenviel; omdat gij zoo bepaaldelijk om mijn naam abonnée zijt geworden. Want ik wil mij zoo graag heelemaal aan U allen geven, en zoo veel mogelijk voor U zijn. - Gij behoeft dus niet te vreezen dat ik het te veel moeite vind, of zoo iets. Wat die ‘Doodendans’ betreft, die U niet interesseert, gij moet bedenken dat heel veel lezers zich juist bijzonder aangetrokken voelen tot Zweedsche, Noorsche, en Deensche literatuur. En zoo moet ‘elk wat wils’ krijgen, nietwaar? - Gij wilt graag mijne meening weten. Welnu, ik-óók heb véél dingen gelezen, die ik zonder twijfel mooier en boeiender vind dan de Doodendans. Maar de vertaalster, mevr. Logeman van der Willigen, is een specialiteit op het gebied Zweedsche literatuur, en wéét wat de moeite van 't vertalen wáárd is. Ik leg mij dus bij hare keuze neer in zoo'n geval. (Zij is o.a. de vertaalster van Blicher Clausen, van Herman Bang, en van vele andere zeer bekende auteurs!)
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: