evengoed als hier. Als gij in Engeland blijft kost het u uw leven!’
Sedert ik dien professor heb geconsulteerd, hoor ik onophoudelijk die woorden.
Ik hoor ze al loopend door de straten, die mij plotseling geheel veranderd schijnen.
Vanmiddag moet ik naar haar toe en zal haar de waarheid vertellen, en natuurlijk volgt hierop een afscheid.... voor eeuwig.
O God, wat vreeselijk toch!
Zij heeft mij lief, dat weet ik zeker, - en toch.... 't is mijn plicht, - een vreeselijke, - harde plicht!
Misschien zal ik niet eens standvastig genoeg blijven! 't Is zoo ondenkbaar treurig je eigen vonnis te moeten uitspreken! - - Zou ze ooit met een ander trouwen? -
Neen, dat kan niet! -
Ik zou het natuurlijk niemand vertellen, omdat men mij dan zou uitlachen, maar ik ben er heilig van overtuigd, dat er geen paar ter wereld is, dat elkander zóó lief heeft als Lilla en ik.
* * *
Ik verbeeld mij, dat ik schrijver ben, maar ik kan evenmin den geur eener bloem beschrijven als de liefde die ik voor mijne heerlijke vrouw voel!
Neen, tot zoo iets ben ik niet in staat.
Dikwijls probeer ik, haar mijne liefde te zeggen, maar mij ontbreken de juiste woorden en zelfs tegenover Lilla, die in 't geheel niet kritisch van aard is, en niets om den uiterlijken vorm, maar alleen om den inhoud geeft, kan ik de woorden niet vinden, die precies mijne gevoelens weergeven. Wij zijn nu een half jaar man en vrouw. Hoe kan ik ooit dankbaar genoeg zijn voor het offer, dat zij mij heeft gebracht!
Als ik later eens in de verzoeking mocht komen prikkelbaar of ongeduldig te worden, dan behoef ik mij maar dien middag in Engeland in de herinnering te roepen, toen de tranen haar over hare bleeke wangen rolden en zij, hare armen om mijnen hals slaande, mij beslist verklaarde, dat zij in ieder geval eene verbanning boven eene scheiding koos!
Wij bewonen hier in Wijnberg eene kleine villa, de tuin is van de straat gescheiden door reusachtige cactusplanten.
Het is hier wel heel stil, maar het klimaat is heerlijk!
Ik ben onder dezen hemel, die zoo blauw is als de zee bij Madeira, een ander mensch geworden!
Terwijl ik aan mijne schrijftafel zit, en schrijf, wordt het schelle licht getemperd door de bladeren van een verwonderlijk grooten cameliaboom. Een deur voert naar het balkon, waar Lilla, gekleed in een allerliefst wit japonnetje, leest of handwerkt tot ik klaar ben en bij haar kom. 's Avonds gaan wij als twee kinderen op onze ontdekkingsreizen uit, en verdwalen dan meestal. Soms koopen wij voor een shilling eene reuzenmand druiven, als wij ten minste op onze avondwandeling langs eenen wijngaard gaan.
Als wij daarna thuis komen, eten wij, gezeten op het grasveld voor het huis, de druiven lekker op, en de sterren zien dan op ons neer, terwijl wij kijken naar de schitterende gloeipuntjes van de glimwormen op onze heining, of naar eenen boschbrand op den Tafelberg, die mijlen ver in den omtrek zichtbaar is.
Het was heel kinderachtig van mij, want ik wist te voren al precies wat het antwoord zou zijn, maar toch kon ik voor een enkel keertje de verzoeking niet weerstaan om haar te vragen:
‘Vind je dit leven nu werkelijk niet te vervelend, Lilla?’
Als er ooit een engel op aarde geweest is, dan behoort die mij toe, want ik leef niet in verbanning maar in het paradijs!
* * *
Heel den tijd heb ik vlijtig gewerkt.
Als men met zijn eerste boek veel succes heeft, verheugt men zich een tweede te schrijven. Gisteren heb ik Lilla eenige hoofdstukken uit mijn nieuw boek voorgelezen.
Zij vond ze bijzonder mooi!
Wat is het toch heerlijk, dat zij zooveel belang stelt in mijn werk!
Als men niet met den Gouverneur verkeert, - wat wij kalmpjes laten - heeft men hier vertwijfeld weinig omgang.
Ieder ander meisje, dat gewend was aan het Londensche leven van veel afleiding en verstrooiing, zou zich hier dood vervelen.
Zelfs onder de bestaande omstandigheden vraag ik mij dikwijls af, of mijne Lilla nu werkelijk zoo tevreden is als zij beweert.
Natuurlijk zal ik mij wel vergissen, maar zoo af en toe komt het mij voor, dat zij