Correspondentie van de redactie met de abonnés
Iva. Ik ben blij dat mijn stukje in de Lelie U heeft doen besluiten aan mij te schrijven. Want inderdaad meen ik het volkomen wat ik in dat stukje schreef. Hoe méér menschen ik van dienst kan zijn, hoe aangenamer het mij is. - Wat nu Uw stukje betreft, ik vind dat er iets in zit, iets oorspronkelijks, dat mij doet vermoeden hoe Uw ‘kwaal’ gelijk gij het uitdrukt misschien juist Uw behoud is. M.a.w., ik geloof dat gij zeer goed doet met te schrijven zoo als het in U is, en U niet te binden aan ‘voorbeelden’ en ‘voorschriften’. Maar het komt mij voor dat het U nog ontbreekt aan ondervinding, en daardoor is er niet genoeg inhoud in Uw stukje. - Het is goed geschreven en in de gedachte schuilt iets oorspronkelijks. Ik stel mij voor dat gij een of ander opgegeven wedstrijd-onderwerp, als het in Uw smaak valt tenminste, misschien zeer goed zoudt beantwoorden. - Ik kan in elk geval niet oordeelen naar dit ééne stukje alleen. Zend mij nog eens iets. - Gij schrijft dat Uw schetsje wáár gebeurd is; maar niet alle wáár-gebeurde dingen leenen zich tot een schetsje. - 't Gebeurde moet toch de moeite van 't vertellen en inkleeden wáárd zijn. - Als gij lust hebt moogt gij gerust nog eens schrijven.
Pensée. Ik begreep wel dat Uw studie U weerhield eerder te schrijven. Dat gij geslaagd zijt zag ik indertijd in de courant en verheugde mij zeer voor U. Ook begrijp ik volkomen dat zulk een nieuwe en min of meer onafhankelijke positie U ineens een geheel anderen kijk op veel dingen en veel méér ondervinding heeft gegeven. Het moet dunkt mij voor U een bijzondere voldoening zijn dat gij hierdoor aan den wensch van Uw vader hebt kunnen voldoen, en toch tegelijkertijd in zijn nabijheid blijft. Het is een voorrecht dat gij wèl moogt waardeeren zulk een Vader te bezitten. Al moest gij dan ook vroeg een lieve moeder missen, gij hebt in dien vader toch véél over, niet waar. Er zijn tegenwoordig (echter misschien meer in Holland dan bij U in Indië) zooveel dochters die zich thuis niet gelukkig, niet-begrepen voelen terecht of ten onrechte dat het werkelijk een groote zegen is als een volwassen meisje zich zóó gelukkig voelt in haar ouderlijk huis als gij.
Gij hebt volkomen gelijk dat een meisje die alleen haar weg door de wereld moet zoeken blootgesteld is aan allerlei pijnlijke ontgoocheling en daardoor een geheel anderen blik krijgt op de mannenwereld dan het uitgaande dametje. Gij hebt daarin zóó groot gelijk dat juist dit feit het m.i. zoo moeilijk maakt voor de vrouw om haar brood te verdienen Overal stuit zij op haar geslacht, zoodra zij met mannen te doen heeft. In zoo'n geval is er zelden iets eerloozers dan de man in 't algemeen genomen. - Ik geloof echter niet dat het zulke vrouwen en meisjes zijn die tot mannenhaatsters en derde geslachtsproducten worden. - Dat zijn de misdeelden die nooit een man konden bekoren, de zuren, de er buiten staander, zij-in-één-woord, die behooren tot het genre Pernitz (geschilderd in Marcel Prévost Les vierges fortes), die van zichzelve zegt: Moi, je ne suis pas femme. - Het slachtoffer van den man in één woord zal veel minder worden tot mannenhaatster en derde geslachtsproduct dan zij die wat graag zijn slachtoffer had willen wezen, als hij er haar maar ooit de gelegenheid toe had geboden! - Vriendelijk gegroet. En als gij lust hebt nog eens te schrijven zult gij mij veel genoegen doen.
Regina. - Ik dacht wel dat gij met die bladzijden uit Gustaaf af Geyerstam het zeer ééns zoudt zijn Naar aanleiding van 't geen gij daarover schrijft, dacht ik aan Edouard Rod: Au milieu du chemin, dat indertijd een diepen indruk op mij heeft gemaakt, en dat ik om die reden dan ook besprak in ‘Over Boeken en Schrijvers.’ Edouard Rod behandelt in dat boek het volgende ‘geval.’ Een zeer beroemd en gevierd tooneelschrijver verneemt, op denzelfden avond waarop een nieuw stuk van hem grooten opgang maakt, dat een jong meisje zichzelve uit liefdesmart van kant maakte; en nevens haar wordt een zijner boeken gevonden, dat een dergelijk onderwerp behandelde. Het gebeurde zou hem misschien niet zoozeer hebben getroffen, indien niet gebleken ware dat de verleider van 't bewuste jonge-meisje tot zijn beste vrienden behoorde: een bekend schilder gehuwd met een lieve vrouw. - Zoo wordt hij de getuige van de ellende der werkelijkheid, die hij nu gedwongen is te toetsen aan het poëtische der fantazie-voorstellingen in zijn boek. - In zijn boek sterven de beide elkaar-liefhebbenden vrijwillig, uit liefde. In de werkelijkheid heeft de zelfmoord van het jonge-meisje tengevolge de diepe droefheid harer bejaarde ouders, en het ten slotte in krankzinnigheid ontaardende zelfverwijt van den schilder. Waar an een indirect gevolg is de ondergang van zijn huishouden, dat van zijn groote verdiensten moest leven. - De auteur-in-questie vraagt zichzelf voortdurend af, in hoeverre zijn boek ten slotte schuld draagt aan dat alles En die zedelijke verantwoording drukt hem zoo, dat hij eindigt met zichzelf te bekeeren, de maìtresse met wie hij leeft wettelijk te huwen, en zijn leven een nieuwe richting te geven. - In het opstel in ‘Over Boeken en Schrijvers’ heb ik erbij stilgestaan dat dit alles - hoe mooi ook geschilderd, met het groote talent van Edouard Rod, - toch
berust op de m.i. aan twijfel onderhevige idee, dat een auteur per-se de verantwoording draagt van al de verkeerde dingen die zijn lezers zouden kunnen doen, tengevolge der lezing zijner boeken. M.i. echter behoeft geen enkel auteur zich dat slechte aan te trekken dat de menschen doen tengevolge zijner boeken, wanneer zijn eigen bedoelen slechts eerlijk, rein, en goed is geweest. - Volgens Au milieu du chemin doorredenéérend, zou b.v. de schilder van een naakte vrouw 't zichzelf moeten verwijten dat sommige onrijpe jongelui daardoor perverse gedachten krijgen, of de dichter van liefde en min zou 't zich moeten aantrekken dat sommige menschen wellust en liefdezwijmel verwarren met eerlijke liefde. - Overigens zegt Edouard Rod uitdrukkelijk dat hij geen tendenz bedoelt, maar slechts objectief ‘een geval’ schildert. - 't Zou mij te ver voeren als ik op dit onderwerp nader inging. Ik hoop dat gij het door mij bedoelde opstel van mij te eeniger tijd eens zult lezen. Den roman van Ed: Rod kan ik U met genoegen leenen. - Neen Maarten Chuzzlewit is voor mij niet het mooiste van Dickens werken. Ik heb altijd 't meest gevoeld voor David Copperfield; ook Dombey and Son is magnifique. Ja zeker, dat Dickens veel te weinig gelezen wordt door de tegenwoordige jonge menschen, beaam ik ten volle. 't Zelfde geldt van de onsterfelijke boeken van Thackeray van wien ons jonger geslacht heel weinig afweet!
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
Sluiting red: ged: