III.
‘M.M.’ Is vol grilligheid. Pruilt wanneer ze haar zin niet krijgt en is in de hoogste mate prikkelbaar. Wanneer ze buiten is, is ze opgeruimd en weet ze zich aangenaam voor te doen, doch nauwelijks is ze thuis, of de meid krijgt een standje voor de kleinste kleinigheid. Alles moet even precies zijn en of men 't haar nu al aan 't verstand tracht te brengen, dat zij ongelijk heeft en onredelijk is, zij vit en keurt maar af. Een wil, die sterker is dan de hare, en die haar tusschenbeiden eens flink op haar plaats zet, zou voor de vorming van haar karakter geen kwaad zijn. Het prikkelbare vindt hoogstwaarschijnlijk zijn oorsprong in het dweepzieke van haar karakter, te eenzijdig zijn in het geloof en te vergeten de grondgedachte van de godsdienst ‘verdraagzaamheid’ in de practijk, in den huiselijken kring, in toepassing te brengen. Daar is ze stijfhoofdig en koppig en maakt haar schrift den indruk, dat zij steeds zonder leiding is geweest. Ze is stug en geeft niemand haar vertrouwen. Vreesachtig, schuchter en besluiteloos is ze. Onder goede, flinke leiding kan haar karakter, dat volgens de grondtrekken van haar schrift van nature zacht en gevoelvol is, een toewijdend, aanhankelijk karakter worden. -