wikkelen dan de vrouw, omdat zij de dingen meer in verband met zichzelf beziet.
Een vrouw kan haar gedachten niet zoo abstraheeren als de man, omdat zij de behoeften van haar lichaam meer gelijkmatig gevoelt. Droefheid of vreugde vervult een vrouw geheel en deze gewaarwordingen vindt zij terug in alles waarmede zij in aanraking komt. De man daarentegen kan zich gemakkelijker voor korter of langer tijd van dit alles losmaken en zijn geheele denkkracht op het een of ander concentreeren.
Maar op deze sterke actie van den geest volgt dan helaas dikwijls de reactie van het lichaam, waardoor ondeugden aan het licht komen als: dronkenschap en uitspattingen van allerlei aard. Deze meer manlijke hoedanigheden kunnen door zijn meerderen aanleg voor dit alles niet vergoelijkt worden, want waar de man de vertegenwoordiger is van het sterkere geslacht, is het niet meer dan billijk van de natuur, dat zij het meerdere van den sterkere verlangt, en eischt, dat hij zich weet te beheerschen en in toom te houden.
Zachtheid, geduld, zelfverloochening en opgeruimdheid zijn bepaald vrouwelijke eigenschappen, omdat zij door de natuur tot lijden is aangewezen en deze hoedanigheden slechts tot schade van haar vrouwzijn ontberen kan.
De man als verantwoordelijke representant van de nakomelingschap en meer tot den strijd van het leven bestemd, zal voorzeker moeielijk edele bondgenooten als: standvastigheid, zelfstandigheid, levensmoed en wilskracht kunnen missen.
Het organisme van de vrouw, oneindig fijner en prikkelbaarder dan dat van den man, brengt zonder gemotiveerde reden plotseling eigenschappen te voorschijn als: veranderlijkheid, wispelturigheid, nerveusheid enz.
Drift, opvliegendheid en despotisme moeten meer manlijke eigenschappen genoemd worden.
IJdelheid is een veel voorkomende vrouwelijke eigenschap en bestaat hoofdzakelijk in het rivaliseeren met andere vrouwen in toiletten, meubelen enz. in de hoop, een zeker aantal personen hierdoor te imponeeren.
Hoe dwaas dit streven zijn moge, de ijdelheid en eerzucht van den man sleept grootere ellende met zich, omdat hij in dit geval niet duldt dat hij wordt overtroffen, en tot bereiking van het doel niets of niemand ontziet.
Vele soortgelijke onedele eigenschappen zoowel van mannen als van vrouwen komen bij de eersten meer uit dan bij de laatsten.
Het is wellicht hieraan toe te schrijven; dat egoisme bij den man zooveel sterker op den voorgrond treedt, dan bij de vrouw, maar het kan ook niet voorbijgezien worden, dat zijn mindere beschaving hiertoe meewerkt.
En waar wij onzen blik laten gaan over de edele eigenschappen, die een algemeen persoonlijk karakter dragen, dan moet in de eerste plaats zedelijke moed hieronder genoemd worden.
Hoewel de bedoeling van dit onderwerp is: het vaststellen van beslist mannelijke en beslist vrouwelijke eigenschappen, zoo kan ik echter de pen niet neerleggen, alvorens een algemeene opmerking te maken.
Ik geloof niet dat de mensch in 't algemeen mag blijven stilstaan bij de eigenschappen waarheen zijn natuurlijke aanleg hem leidt.
Een mensch moet werken en streven, dit onderscheidt hem immers van andere wezens. Hij moet onvermoeid pogen in de eerste plaats ‘mensch’ te zijn.
Wanneer een vrouw iets tracht te bereiken wat voor haar niet te bereiken is en waarvan de schijn ten koste van haar vrouwzijn gaan moet, zal zij als mensch zeker minder worden.
Wanneer een man iets doet of iets wordt wat in strijd is met zijn geheelen aard en bestemming, zal hij zijn karakter er bij inboeten.
En waar we overtuigd zijn, dat noch een vrouwman - noch een manvrouw sympathie kan wekken, moet het alleen aan het verbreken van het evenwicht geweten worden dat zulke personen nu en dan onzen weg kruisen. Maar wanneer een man bezitter wil zijn van vrouwelijke eigenschappen en een vrouw in het bezit wil komen van mannelijke hoedanigheden, zoo is voor beiden een verheffing van den geheelen mensch noodig.
Wanneer een vrouw op den daartoe vereischten tijd en omstandigheden eene groote geestkracht en zelfstandigheid aan den dag legt, zullen haar specifiek vrouwelijke eigenschappen zoo groot moeten zijn, dat het bezit van deze meer mannelijke hoedanigheden haar vrouwzijn niet schaden kunnen.
Maar wanneer zij haar vrouwzijn als een schild gebruikt om haar plicht niet te doen, wordt dit lafheid, een onwaardige eigenschap voor mannen en vrouwen beiden.
Zachtheid, geduld en zelfverloochening zijn voorzeker ook beminnelijk manlijke eigen-