De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Bleeke Neuzen’ en Eigen Schuld.Plaatsgebrek belette mij tot hiertoe, te voldoen aan den wensch in een door mij ontvangen schrijven naar aanleiding der questie ‘Arme naaisters’. Gaarne echter ga ik thans nader in op deze aangelegenheid, die inderdaad wel verdient óók eens bekeken te worden van een andere zijde, dan die welke heden ten dage mode wordt, namelijk eene van geheel misplaatst medelijden... Mijne correspondente, een Haagsche gehuwde dame, schrijft o.a.: ‘Ik las heden de Holl. Lelie van 9 en 16 Dec., en daarin de beide stukjes van C. Noordwal. Doch heeft deze schrijfster nooit gehoord van vraag en aanbod? | |
[pagina 721]
| |
Deze toch regelen de loonen, en wanneer nu een gedeelte der vrouwen zich hardnekkig werpt op een vak, dan beklaag ik die vrouwen niet, maar dan noem ik ze dom. Waarom zijn de meidenloonen de laatste jaren zoo énorm gestegen? Omdat de meiden zooveel meer kenden? Omdat ze zooveel meer uitvoerden? Neen, volstrekt niet. Omdat er meer vraag dan aanbod was.’ En verder op een andere plaats in haar brief: ‘En als ik dan 's avonds bij het theeuurtje lees van die “bleeke naaisters,” waarvoor vereenigingen moeten opgericht worden, dan kookt mij het bloed. Altijd vereenigingen. En waarom niet practisch een beteren weg ingeslagen en aan de naaisters gezegd: “Gij kunt goed loon en goeden kost verdienen, maar weg dan met die valsche schaamte, van dametjes op straat te willen schijnen, terwijl men niet genoeg eten heeft, in huis. Steun daarom de ouderwetsche huismoeder in haar pogen om goede en fatsoenlijke dienstboden te vinden, in plaats van de bleeke naaisters te helpen, die niet gedwongen worden om dit vak te kiezen.’ Met deze woorden mijner correspondente stem ik zoo volkomen in, dat ik gaarne voldoe aan haar wensch ‘de ouderwetsche huismoeders te steunen.’ Ik geloof dat het door haar bedoelde artikel van mejuffrouw Cornelie Noordwal, geschreven onder den indruk van door deze vernomen droevige naaisters-toestanden, allerminst wenschte propaganda te maken voor een richting van ziekelijk en misplaatst gejammer en geweeklaag over juffertjes, die, zooals mijne correspondente terecht schrijft, hun armoede alleen daaraan hebben te danken, dat zij dametjes willen schijnen, hun werk niet behoorlijk verstaan, dientengevolge geen voldoenden arbeid kunnen krijgen, en te lui en te voornaam (?) zijn om goede dienstboden te worden; waaraan gebrek is. Geheel onafhankelijk echter van de bedoelingen of niet-bedoelingen van mej: Noordwal in dezen, wil ik wat mij betreft er gaarne nog eens nadrukkelijk op wijzen, hoe onecht en onwaar en aanstellerig het door mijne correspondente bedoelde Vrouwengedoe, over arme naaisters etc., inderdaad is, wanneer men de zaak wat naderbij bekijkt. - Mijne correspondente schrijft elders in haar brief: ‘Vroeger, in mijn jeugd, kregen wij voor dienstboden, dochters van kosters, kleine schilders, letterzetters, enz.’ Juist! Daarin zit 'm het kwaad. Vroeger was het een eer om een deftige dienstbode te wezen; maar tegenwoordig is het daarentegen een schande een fatsoenlijke werkjapon en een heldere muts te dragen; dat zijn ‘teekenen van dienstbaarheid.’ Daarentegen is het tegenwoordig een bewijs van ‘fatsoen’ om ‘juffrouw’ te heeten, òf smerige en verschoten quasi-dameskleederen aan-te-trekken, of, erger nog, zich wezenlijk elegante dames-japonnen te verschaffen door middel van een onzedelijk leven; en, inplaats van te gaan dienen bij goed-betalende en welgestelde menschen, liever te spelen voor ‘dame’ als naaister (bij voorkeur nog met een fransch woord: ‘modiste’,) zonder iets van het vak te verstaan. -Ga naar voetnoot*) En als zulke ‘juffrouwen’ dan natuurlijk eindigen in armoede, of ook wel dadelijk met armoede beginnen, omdat zij te lui zijn en te onbekwaam om te werken, dan zijn zij ‘arme bleeke naaisters’, waarvoor ‘lieve’ dames ‘nuttige’ vereenigingen stichten, en waar deze laatsten zichzelf dan bedrinken aan den woordenstroom hunner eigen lievigheden en nuttigheden, zonder dat zij in den grond iets wezenlijks van practisch nut uitrichten. Alleen maar helpen zij mee om de zaak-zelf nog wat méér te verergeren en in de war te sturen, door de ‘beklagenswaardige’ ‘juffrouwen’ op die wijze te stijven in hun eigen dwaasheden en luiheden. - Mijne correspondente ‘kookt het bloed van al die vereenigingen.’ Maar, lieve mevrouw, zijt U dan zóó weinig van Uw tijd, om niet te weten dat die dames-vereenigingen er zijn, niet om de naaisters, niet om de onzedelijke vrouwen, en wat dies meer zij.... maar alleen ten pleziere van de dames-ledigloopsterszelve?! De naaisters, en de dienstboden, en de gevallen-meisjes.... heusch ze spelen 't onder elkander vrij wat beter kláár, dan wanneer dames (achter wier rug ze de tong uitsteken) zich komen bemoeien met hun zaken, onder 't motto der laatste Mode-Spielerei: Maatschappelijk-werk. - Maar wat zouden al die dames-zelf beginnen als er geen ‘Vereenigingen’ meer waren, en niet elken dag een nieuwe ‘Vereeniging’ gesticht werd, om ‘te voorzien in een bestaande behoefte.’?! - Moet mevrouw A dan niet evenzeer Presidente zijn van iets, als mevrouw B het is van iets anders? En zou juffrouw C. nog gerust | |
[pagina 722]
| |
kunnen slapen, indien zij niet op hare beurt ook eens ‘Afgevaardigde’ werd naar een Vergadering of Congres, zoo goed als juffrouw D? - En dan de bedwelming van zichzelf gedrukt te zien in de courant, als Secretaresse van dit, en Penningmeesteresse van dat! En dan staat er een gedrukt verslag in ook, van 't geen mevr: E in het midden bracht, en van wat freule F erop antwoordde! En hoe de Douaire G toen wéér wat in 't midden bracht. En hoe toen mevrouw H weer van voren-af-aan begon.... totdat eindelijk de vergadering gesloten werd ‘wegens het vergevorderde uur.’ - Deftig, jongens zoo deftig, zoo je naam aldoor gedrukt te zien in de couranten! Vereenigingen, die daartoe de gelegenheid geven, moeten er dus zijn! Onderwerpen om zich ‘nuttig’ aan te maken moeten er dientengevolge ook zijn. - Men zou zoo zeggen: Maak je nuttig, mijn lieve mensch, aan man, kinderen, eigen-dienstboden, en eigen-omgeving! Jawel, maar dan kom je niet in de courant, en wordt geen Presidente van dit en dat, - en niemand wéét van je nuttigheid, dan alléén je eigen familie. (En wat komt die erop aan!) - Dus, onderwerpen om de naastenliefde aan te koesteren moeten er ook zijn: van daag dit, morgen dat... Een der laatste mode-artikelen is ‘arme naaisters.’ - - Gij hebt volkomen gelijk, lieve mevrouw, waar gij schrijft dat er in Uw tijd een fatsoenlijk en welgesteld soort menschen dienstmeid werd; pardon: ‘in betrekking ging!’ Ik weet uw leeftijd niet, niet of gij ouder zijt of jonger dan ik, ik weet echter wel dat er ook in mijn jeugd door de meestwelgestelde burgermenschen in de woonplaats mijner ouders een eer in werd gesteld, dat hunne dochters ‘dienden’ bij mijne moeder en bij eenige andere tot de goede-diensten gerekende families. Mijne ouders hebben drie zusters gehad uit één gezin, (waarvan twee bij ons wegtrouwden), wier vader meesterknecht was op een groote fabriek, wier broer als hoofdonderwijzer een ruim inkomen verdiende, en wier financieele omstandigheden beter en degelijker waren, dan die van zeer vele hedendaagsche flodder-juffrouwen, welke zich schamen met een muts of een werkjapon te loopen - en wier ondergoed (of wat daarop lijkt) zoo frisch onderhouden wordt, dat het maar beter is niet te dicht in hun nabijheid te komen, van wege zekere geuren... De vader van die door mij bedoelde dienstboden mijner ouders was ouderling in de Afgescheiden gemeente, en behoorde tot de deftige en welgestelde burger-ingezetenen. Zijne dochters werden streng, maar uitermate degelijk door hem opgevoed. En hij was lang niet de eenige van zijn stand, die het liever zag dat zijne meisjes met eere bekwame Linnen-, Keuken- Werk- en Binnen-meiden werden, inplaats van langs de straat te slijpen als zoogenaamde ‘juffrouwen.’ Het is echter óók waar, dat zijn dochters iets leerden bij mijn moeder en dergelijke ouderwetsche huisvrouwen als deze; dat die dames hun leerden koken, tafeldienen, enz., en aan hun gaven een thuis. Indien die dames van den vroegeren tijd altijd reizende en trekkende waren geweest, om te spreken over ‘dienstboden-beschaving’ en over ‘opvoeding’ en over ‘kookcursussen’ enz., enz., - terwijl zij ondertusschen haar eigen boel in de war lieten loopen - waarschijnlijk hadden zij dan, ook in háár tijd, geen degelijke meiden kunnen krijgen uit fatsoenlijke huishoudens... Wat mij betreft, het gaat mij als mijn correspondente: Neen, ik heb géén medelijden met de zoogenaamd ‘arme naaisters,’ want m.i. hebben zij hun armoede alléén te wijten aan onwil, luiheid, onkunde.Ga naar voetnoot*) Aan goede, bekwame, vlijtige naaisters is groot gebrek. Vraag er eens naar op de groote ateliers! Om van het geheel-onbruikbare artikel, dat zich uitgeeft voor huisnaaister, (en niets verstaat van haar vak), niet eens te spreken. Overal dezelfde klacht. De ‘dames’ zijn veel te voornaam om dienstbode te worden, (in 9 van 10 gevallen komen ze uit vuile, smerige huishoudens, waar de grootste armoede heerscht en geen questie is van genoeg eten). De ‘dames’ kleeden zich zoo elegant mogelijk, sommigen wáárlijk chic, (en hoe komen ze dan aan het geld?), sommige quasi-elegant met gevlekte lichte-manteltjes, zijden blouses met scheuren, etc. etc.! Maar hun werk verstaan de ‘dames’ niet. Zij zijn een blauwen Maandag in de leer geweest ergens, en vestigen zich dan terstond, (ook al van wege de ‘voornaamheid’,) zonder geld en zonder bekwaamheid, als zelfstandige ‘naaister’, of als ‘huisnaaister’. Natuurlijk kan niemand zulke onbekwame werkkrachten gebruiken. En dan gaan zij poseeren als ‘slachtoffers der maatchappij,’ bleeke beklagenswaardigen, die ‘naar buiten’ moeten.... De lieve en nuttige dames echter, die aan | |
[pagina 723]
| |
‘maatschappelijk werk’ doen, kunnen hen danken voor de stof daarin tot een redevoering te meer op onwijze en idiote vergaderingen en vereenigingen! - Waarom wordt er zooveel gekocht, juist op het gebied van gemaakte-goederen, japonnen, en linnengoed, in Parijs en in Brussel? Niet omdat dit zooveel goedkooper is, zooals sentimentaliteit en onware gevoels-Spielerei het voorstelt. Wie een goed-zittende, goed-gemaakte japon laat komen, uit Parijs of Brussel, betaalt evenveel, ja méér, dan ten onzent. Maar het geschiedt in 9 van 10 gevallen uit noodzaak, omdat hetgeen ten onzent wordt geleverd slecht is afgewerkt, en slecht zit, uit gebrek aan goede werkkrachten. Op de allereerste ateliers hoort men dikwijls genoeg die klacht: ‘Ik kan U niet zoo gauw helpen als U 't verlangt, want ik heb niet genoeg goede krachten, aan wie ik goed werk kan toevertrouwen.’Ga naar voetnoot*) En wat de zelfstandig-werkende naaisters betreft, die bij zich aan huis japonnen maken, het is zoo moeilijk een goed-werk-afleverende naaister te vinden, zelfs voor véél geld, dat ik dozijnen Haagsche dames ken, die een Brusselsche naaister hier laten komen, uit noodzaak, om maar eenigszins goedgekleed te zijn. Ik weet wel dat het zeer fraai klinkt om hiervan op een vergadering uit te galmen: ‘Hoe geméén om in Brussel te laten maken,’ of iets dergelijks. Maar het is niet-geméén, het is noodgedrongen. Zulke japonnen komen héél duur: de reis-vergoeding der naaister; haar tijd-vergoeding; f 7. alleen voor ink: rechten; om niet te spreken van 't geen zijzelve rekent voor maakloon en stof, (méér dan Holl: naaisters). En de door mij bedoelde dames zijn niet-rijk, en betalen slechts met weerzin den hoogeren prijs. Toch wordt er aanhoudend betoogd in zekere vrouwenblaadjes en op zekere vrouwenvergaderingen, dat dames alleen om de goedkoopte in het buitenland, in Parijs en Brussel, hun japonnen en linnengoed koopen, en dat dit een onrecht is den ‘armen naaisters’ aangedaan... Neen, het is de schuld der ‘arme naaisters’ zelven, indien zij armoede en gebrek lijden en er bleek uitzien. Laten zij zich niet schamen goede dienstboden te worden inplaats van onbekwame en luie naaisters, dan zullen zij inderdaad genoeg te eten krijgen, en zij zullen werk leeren verrichten meer berekend voor hun kennis en aanleg. Terwijl zij zich nu wagen aan een vak waarvan zij grondig niets verstaan, niet uit lust erin, óók zelfs niet om meer te verdienen, maar alléén om te schijnen ‘een juffrouw.’ De hedendaagsche zucht te schijnen wat men niet is, de valsche-schaamte, het gespeel met het ‘juffrouw’-woordje, al die onzin van den tegenwoordigen tijd, die het dienstbodezijn in discrediet heeft gebracht als ware het een schande, die is de oorzaak van ‘arme naaisters’ die 's zomers ‘naar buiten’ moeten.... Het is inderdaad, ik ben het volkomen ééns met mijn correspondente, een questie van vraag en aanbod. Er is gebrek aan goede, betrouwbare, degelijke dienstboden; gebrek omdat de gezeten-burgermenschen, die het vroeger een eer vonden als hunne dochters ‘dienden’, zich thans daarvoor schamen, en van de dochters ‘dames’ willen maken. Dientengevolge is er overvloed van ‘naaisters’ (of die althans zoo heeten), van ‘juffrouwen’, met een mode-hoed op, en een manteltje laatste-smaak aan, en glacé-handschoenen om de vingers - - en niet genoeg eten in haar maag, en geen onderkleeren aan haar lijf; en die dientengevolge bleeke neuzen erop nahouden. - - Aan wie de schuld? Verdienen die soort bleeke neuzen nu heusch zooveel medelijden? ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|