De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésVervolg en slot van corr: aan Kootje. Uw beschouwing over die twee boeken van Couperus en van Van Eeden gaat mank. Het is eene, van een die er buiten staat, en die dientengevolge zich een heel-verkeerde voorstelling maakt èn van 't roman-schrijven èn van de gevoelens en bedoelingen en niet-bedoelingen der auteurs. - Wat Van Eeden gedacht en gewild heeft, dat kunt gij uit zijn boek-alleen even weinig weten of afleiden, als gij beoordeelen kunt uit-het-boek-alleen van Couperus, in hoeverre hij daarin van zichzelf iets gaf, en wat dat was! - Daarom doen dergelijke beschouwingen als de Uwe - en die hoort en leest men zoo dikwijls - mij onwillekeurig glimlachen om het ongerijmde ervan. - Misschien zult gij beter die questie begrijpen, indien ik U herhaal hetgeen de hoogstaande, ook ten onzent zoo-veel gelezen auteur Gustaaf af Geyerstam hierover zoo wáár zegt in zijn ‘Vrouwenmacht.’ - Ik druk die bladzijde van hem ten Uwen gerieve af: - ‘Zoodanig zeide ik tot mijzelf is de kunstenaar. De menschen lezen zijn werken en verwonderen er zich misschien over, dat hij zichzelf zoo geheel en al zonder terughouding geeft. Ze kunnen immers niet weten, dat hij deze uiterste oprechtheid, die hem op de ziel brandt tot ze een vorm aanneemt, zóó lang in zich heeft omgedragen dat, als hij er eindelijk uiting aan geeft, dat is als een opstand der natuur, die met of tegen zijn wil geschiedt, en die door niets kan worden weerhouden. En bij de alledaagsche menschen sluiten zich de “makers” van boeken aan, die niets hebben doorleefd of gevoeld. Zij geven de gedachten der banale menschen weer; zij die geen behoefte hebben gehad tot openhartig-zijn, omdat zij zich bewust zijn van hun leegheid, houden zich groot tegenover de machtige hartstochten, en nemen de brutaliteit der alledaagschheid als bondgenoot. Als zij zich zeker voelen van de sympathie, die banaliteit verwekt, roepen zij over den zwijgende die eens openhartig is geweest, en zeggen: Hoe kan men zijn eigen leven weggeven?’ (Vrouwenmacht blz: 252). Ik heb dit boek ‘Vrouwenmacht,’ en deze bladzijde eruit aangehaald in den bundel: ‘Over boeken en schrijvers’ van mijn hand, en ik schreef, wat het hierboven geciteerde betreft, in mijn boek: ‘Als ooit iemand mij uit de ziel geschreven heeft, dan is 't de auteur van deze bladzijden.’ - Wel graag zou ik, 't geen ik verder volgen laat in dien bundel, hier afdrukken, omdat het een uitlegging is van mijn eigen standpunt in dezen. Maar plaatsgebrek dwingt mij het erbij te laten, en U alleen te verwijzen naar mijn eigen opinie hierover blz: 180 van den bovenvermelden bundel. - 't Geen gij mij schrijft van Uw schoolkinderen is precies dezelfde ervaring, die ik-ook zoo dikwijls hoorde van mijn huisgenoote. Zij is namelijk óók onderwijzeres geweest, en zij spreekt altijd met de grootste liefde juist van de arme, de havelooze kinderen, waaraan zij op een harer scholen lesgaf. Ik kan mij ook best begrijpen, dat die, uit den aard der zaak, dankbaarder, aanhankelijker, en gevoeliger voor een vriendelijke behandeling zijn zullen, dan de meer verwende rijkelui-kindertjes. - Maar 't vuil en de onzindelijkheid, lijkt mij-persoonlijk wel een beetje | |
[pagina 534]
| |
een bezwaar van dat soort kinderen. De verhalen die ik daaromtrent wel eens hoorde, geven mij de overtuiging, dat er een groote mate van echte liefde tot kinderen noodig is, om over al die onsmakelijkheid heen te komen. En natuurlijk moet dat toch, want de arme stumpers kunnen het niet helpen, dat zij uit zoo'n omgeving komen, en verdienen 't dus wèl, dat men zijn weerzin niet laat merken. - Ja-zeker, niemand meer dan ik kan U gelijk geven, dat waarachtige beschaving heel zelden vóórkomt. - Gij zegt dat ik, freule Lohman-zijnde, misschien mij niet kan voorstellen zulk een behandeling als gij hebt ondergaan in het door U mij beschreven geval. - Maar daarin vergist gij U, want ik heb in mijn leven met zóó verschillende menschen en zóó verschillende levenskringen omgegaan, dikwijls geruimen tijd achtereen, dat ik daardoor méér begrip heb van dergelijke dingen, dan misschien met andere ‘freules’ 't geval is. (En daarin, dat die andere freules inderdaad niet, of heel weinig, uit hun eigen levenskringetje komen, daarin, dat moet gij niet vergeten, is hun excuus, wanneer zij soms, inderdaad te goedertrouw, dwaas-hoogmoedig en ingebeeld-op-hun-stand zijn. Er is geen beter leerschool, dan 't leven en 't leed. En de broeikas-atmosfeer van verfijnde weelde en coterie-geest, de enge horizont van thuis-leven en thuis-blijven (of door een ‘ebenbürtig’ huwelijk precies in hetzelfde kringetje blijven voortbestaan), die broeikas-atmosfeer verontschuldigt heel veel onbekendheid met de moeiten, nooden en lasten van andere klassen der maatschappij; tengevolge waarvan de hoogmoed, hardheid, en inbeelding soms bij velen dezer menschen veel meer een gevolg is van hun omstandigheden, dan een werkelijke uiting hunner ziel. - Als zij leeren nadenken, of door harde ondervinding daartoe gedwongen worden, toonen zij zich soms van een veel beteren kant. Ik moet mij wegens plaatsgebrek bekorten; maar ik wil toch niet eindigen zonder op Uw woorden van lof, over de directrice van het Diaconessenhuis-alhier: freule Elout van Soeterwoude, openlijk te antwoorden dat zij Uw lof en Uw dank m.i. ten volle verdient, en dat elke ongehuwde vrouw aan zulk een in waarheid nuttig leven een voorbeeld kan nemen! Freule Elout heeft de hoogste en mooiste vrouwentaak gekozen, die er voor een ongehuwde vrouw overblijft. Men moet echter, om die taak goed te vervullen, een roeping in zich voelen. En wie die roeping niet in zich voelt, die doet beter géén diacones of verpleegster te worden, uit bijredenen van welken aard ook. Mijn bedoeling is dus hiermede geenszins, te beweren dat ieder onzer diacones of pleegzuster moet wezen! Ik wil alleen maar zeggen, dat ik voor die vrouwen, die zulk een nobele taak goed vervullen, de grootste achting en de grootste bewondering voel, onverschillig of zij Protestantsch of Roomsch, of wat-ook van hun geloof, zijn. - En, in 't bijzondere geval van freule Elout, heeft deze haar leven van rijke, onafhankelijke, tot de eerste kringen-behoorende jonge-vrouw, zóó volkomen-belangeloos dienstbaar gemaakt aan zieken en ongelukkigen, dat ik 't een plicht vind haar alle hulde en lof toe te brengen, die zij verdient. Ik doe dat niet, omdat zij freule Elout is, ‘die ik ken.’ Ik ken haar maar heel oppervlakkig; en ik ben vast overtuigd dat mijn levensrichting haar heel veel ergernis geeft, zoodat ik dit volstrekt niet schrijf om eenige persoonlijke reden van ‘stand’, ‘naam’, enz., enz. - Maar, waar zóóvele vrouwen, gehuwde en ongehuwde, in onze dagen niet meer schijnen te weten wat vrouwenplicht en vrouwenroeping is, waar zij bewonderen de leelijke uitwassen van ons geslacht, en vreugdegeschreeuw aanheffen als er weer een nieuw vrouwelijk monster voor den dag komt (een vrouw die zeekapitein is, eene die zich op boksen toelegt, enz., enz.), daar is het heusch een eerlijke en onpartijdige plicht, om niet te zwijgen in de Holl; Lelie over die vrouwen, die goddank er óók nog zijn, en altijd zullen blijven, die vrouwen die haar geslacht tot eere strekken, die datgene doen wat nooit een man vermag te doen, met en neven hem strijden tegen het kwaad en de ellende der maatschappij, niet trachtend hem op zij te dringen, maar innemend de méér-bescheiden, maar hier, in dit geval, in den-grond-toch de belangrijkste plaats.... En tot die vrouwen, die aldus ons geslacht gróót maken en echt verheffen, reken ik zeer-zeker freule Elout, de directrice van het Haagsche diaconnessenhuis, van wie gij, eene harer oud-patiënten, mij schrijft: ‘Ik ben er 7 maanden als patiënt geweest, maar ik vond 't zoo'n in-goede, lieve, en vrome vrouw, zoo iemand, die haar godsdienst in praktijk brengt, dat ik voor haar grooten eerbied voel. En ik vind 't heerlijk, dat ze nog altijd zoo hartelijk voor mij is. 't Doet goed, werkelijk hoogstaande menschen in 't leven te ontmoeten. 't Geeft je een aansporing, om even goed te worden als zij zijn.’
W.... Ik heb U in het voor U bestemde stukje zóóveel geschreven, dat ik uit plaatsgebrek over de rest van Uw brief maar heel kort kan zijn. - Dat die brief mij plezier deed, zult gij wel begrijpen uit mijn stukje voor U. Ik voel wel dat gij en ik verwante naturen zijn. Ik vind dat Uw zuster gelijk heeft, dat gij Uw kennissen niet moet verwaarloozen. Gij zoudt, door dat te doen ‘het kind met het badwater weggooien’ - zooals de Duitschers zeggen. Immers, behalve ‘de nare vrouwen’ zijn er óók vele goede. Ik heb dat in mijn eigen leven ruimschoots ondervonden. - Dat gij van de ooievaars-questie dezelfde ondervinding opdeedt als ik, doet mij genoegen. Het aantal getuigenissen dat in dit opzicht mij is toegezonden door Lelie-Lezeressen, is wél een schitterend bewijs tegen het tegenwoordig ‘vrouwengedoe’ (meestal komend van ongehuwde vrouwen), alsof elk meisje per-se onrein en gemeen opgroeit, wanneer zij niet is grootgebracht bij het alleen-zaligmakend systeem Nellie van K... (waarvan ik weet dat sommige ouders integendeel allesbehalve-gezonde vruchten plukten). Op Uw vraag wat ik Uw nichtje zou geantwoord hebben, moet ik U het antwoord schuldig blijven, omdat ik het kind niet ken. Want m.i. hangt in zulk een geval alles af van de ontwikkeling, het karakter, en de omstandigheden van elk kind afzonderlijk. Door hier schriftelijk raad te geven wat ik zou antwoorden in zoo'n geval, zou ik mij schuldig maken aan Nellie van K.-gedoe; die een systeem maakt ten bate van jan en alleman, van hetgeen zij noodig acht (en misschien inderdaad noodig is) voor haár eigen twee ‘proefkinderen’. ('t woord is van deze moeder-zelve, niet van mij.) Ik vind Uw brief noch ‘familiaar’, noch ‘vervelend’, noch ‘te lang’, maar integendeel amusant, warmvoelend, en origineel. - Ja, ik geloof dat Uw stijl goed en levendig is. - Wat wilt gij ‘zoo graag’ over mijzelve weten? Als ik U kan antwoorden, zal ik Uw wensch gaarne vervullen. Gij vraagt echter alleen, of ik 't niet ‘heel-druk’ heb. Welnu druk heb ik 't inderdaad.Ga naar voetnoot*) | |
Nagekomen Correspondentie.Luctor. Als gij bij Uw eigen boekhandelaar geabonneerd zijt namens Uw clubje, moet gij die overschrijving van naam met hem bespreken. - Indien gij geabonneerd zijt bij den uitgever-zelf, schrijf dan hem, den heer Veen, erover. Hij zal U alle inlichtingen geven. Ik weet er niets van, want de abonnementen gaan door hem, maar ik geloof wel dat alle reeds-verschenen nommers U worden bijgegeven, als gij U nog abonneert - Dank voor Uw vriendelijk schrijven. Ik beantwoord het later.
Aman. Zóó is het stuk veel te lang. Als ik erin mag schrappen wat ik noodig oordeel, zal ik 't plaatsen. E. Over deze questie wil ik geen ongeteekende stukken opnemen. Uw bescheidenheid begrijp ik. Maar een ongeteekend stuk heeft m.i. geen zin over deze zaak. Mag ik dus naam en positie eronder zetten, dan gaarne. Meld dit s.v.p. Daboda. Den Haag is voldoende. Mien. De volgende week is Uw beurt. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |
|