II. Amsterdam 8 Januari 1904.
Geachte heer Breedveld.
Pas korten tijd abonnée zijnde, was het mij niet mogelijk, mij te mengen in de woordenwisseling, betreffende ‘leeftijdsverschil’ in een huwelijk in uw schrijven bedoeld. Ik ben daarachter gekomen, doordat ik in een der laatste Lelies in de correspondentie een gesprek volgde, of liever, onder de oogen kreeg, tusschen onze geachte redactrice en ‘Erica’ en ben toen de vorige nummers gaan nakijken, zoodat ik nu volkomen op de hoogte van de zaak ben.
In U heb ik het zeer gewaardeerd, dat u het hoogstaan van eene vrouw boven alles stelt; dat u lééftijdsverschil (nl. dat zij zooveel ouder is) over het hoofd ziet, als zij slechts ‘hoog’ staat, Gebrekkig (bedoelt u daar soms mismaakt, gebocheld b.v. mee?) zou ik echter heel naar vinden, want mochten soms later de kinderen de kwaal hunner moeder erven, dan zou mij dat voor hen treurig stemmen.
Wat schoonheid aangaat, die vergaat toch, terwijl adel van ziel altijd blijft en iemand gelukkig maakt, doch eene ‘hoog’ staande vrouw moet naar mijne bescheidene meening ook zeker een ‘hoog’ staanden man huwen, want anders worden beiden zeker dood ongelukkig, dóórdat ze elkaar gewoon niet begrijpen.
Over ‘de baas spelen’, daarover behoeft niet geredeneerd te worden, want een werkelijk ‘hoog’ staande vrouw, speelt niet de baas over den man en indien zij beiden ‘hoog’ staan, o! wat moet dat een idealistisch huwelijk zijn, zooals er misschien weinige zullen gesloten zijn. Men zou haast tot de conclusie komen om te zeggen: ‘es wär zu schön gewesen, es hat nicht sollen sein.’
Het huwelijk is werkelijk eene loterij; men kan het goed treffen, maar ook heel slecht (helaas! wien dit overkomt, het leed is dan niet te overzien!) en meestal moet men leeren elkander te begrijpen, veel geven en nemen en veel water in den wijn doen, totdat men op een punt komt, dat men elkaar gevonden heeft. U zegt, U kunt beter hulp en troost zoeken bij eene oudere vrouw, die wat meer van de wereld af weet, dan een jonge, maar die vrouw van u in spe dan, die door u bedoelde oudere vrouw, kan ook wel eens behoefte hebben om haar hart uit te storten, dat kan zij dan toch ook wel bij U doen? Want, Mr. Breedveld, ik weet het niet, doch ik geloof, dat in de wereld een vrouw meer behoefte heeft haar hart uit te storten dan een man; dàt geloof ik zeker.
Eén ding nu ten slotte, is mij verbazend in u tegengevallen. U zegt, een vrouw, die de baas over u wil spelen, die zoudt u kunnen schoppen en slaan; maar Mr. Breedveld, een man, die ‘hoog’ staat (en zooals ik uit uwe stukjes opmaak, reken ik u daaronder), die slaat niet en die schopt niet een vrouw, al doet zij ik weet niet wat, daar moet hij te hoog voor staan.
Hoogachtend
C. SCHLIMMER,
Arntzenius.