Mijn Dagboek. (Onuitgegeven Fragmenten)
door graaf Leo Tolstoï.
(Vervolg en slot van No. 21.)
Ge schrijft dat door mijn raad te volgen en door de volmaking van uzelf te betrachten, ge gevoeld hebt gevaar te loopen om als een egoist te leven, onnuttig bijgevolg, en dat ge dit gevaar vermeden hebt door op te houden met u te bekommeren over uw zedelijke volmaking, door niet meer van uw geweten de verklaring der waarheid te verlangen, door uw leven niet meer door uw geweten te laten leiden, maar door u bezig te houden met de volmaking, het onderricht en de verbetering van anderen.
Ik geloof dat een denkbeeldig gevaar u vrees aanjoeg, en dat door uw geweten te ontleden en uw leven hiermede in overeenstemming te brengen, ge geenszins kans loopt om uw dagen in luiheid te slijten, nutteloos voor anderen.
Integendeel ben ik van meening dat er geen mogelijkheid bestaat om anderen te verbeteren en voor te lichten, zonder dat men zelf, zooveel als slechts mogelijk is, verbeterd en verlicht is; doch evenzoo, als men niet afzonderlijk verlicht en beter kan worden, doch elken keer dat we verlicht worden door te arbeiden aan de verbetering van ons zelf, zoo is het onvermijdelijk dat we anderen verlichten en verbeteren: dit is het eenige, afdoend middel om anderen van dienst te zijn. Het is als het vuur dat niet uitsluitend het voorwerp dat aanwakkert, kan verlichten en verhitten - doch het omringende onvermijdelijk moet verlichten en verhitten, doch alleen als het zelf brandt.
* * *
Gij schrijft: ‘Zou mijn naaste er zich beter bij bevinden als ik beter werd?’ Dit is, als zei een aardwerker: ‘Als ik mijn spade slijp, zou mijn werk dan vorderen?’ Het werk vordert slechts als de spade scherp is. Doch deze vergelijking is niet geheel juist.
Ik zei reeds dat men alleen anderen kan verlichten en verbeteren door zichzelf te verlichten en te verbeteren.
* * *
Ik zeg niet dat het slecht is wat ge bij den militairen dienst doet, als ge soldaten lezen en schrijven leert. Ontegenzeglijk is dit beter dan om ze leugens en wreedheden te leeren of hoe ze elkaar moeten slaan, doch wat slecht is, dat is dat ge blijft dienen, al kent ge de slechtheid en de leugens van den militairen dienst met zijn bedrog, zijn eed en zijn discipline.
Het feit dat ge dient is nog niet zoo erg als de beweringen die ge aanvoert om te bewijzen dat ge goed doet met te blijven dienen.
Ik begrijp dat uw ouders, uw verleden, uw zwakheid de redenen zijn dat ge de kracht mist om te doen wat u noodzakelijk dunkt: den militairen dienst verlaten. Onze zwakheid is de oorzaak dat wij ons allen van dit ideaal verwijderen, van de waarheid die