lende zaken eene eigen opinie gevormd, ook zij staat op vrijzinnig gebied eene bepaalde richting voor en juist daarom is het zoo wenschelijk reeds vroeg te leeren dat zoo iets bestaanbaar is, ook in het wettig huwelijk. Daarop is van grooten invloed de verhouding van verloofden tegenover elkander.
Mogen wij in deze dagen nog wel spreken van een publieken engagementstijd? Is het zelfs goed daaraan vast te houden? Wat verstond men vroeger onder een engagementstijd en wat is het nu geworden?
De vormen brachten het vroeger mede, dat wilde een jongmensch een intiemen omgang hebben met een meisje, dat dan wederzijdsche ouders toestemming gaven tot die kennismaking en daardoor ontstond een engagementstijd. Voor de wereld wilde dat zeggen: de ouders hebben het goed gevonden dat de jongelui met elkaar in aanraking komen om zoodoende elkaar te leeren kennen. Leidde die kennismaking tot een goed resultaat, dan volgde het huwelijk te zijner tijd. Men heeft daar dus met een publiek engagement van vroeger te maken.
Wat is echter nu een publiek engagement geworden?
Een publiek engagement krijgt men nu, nadat de jongelieden elkaar reeds lang kennen, en hiermede geeft men tegenwoordig te kennen dat men geneigd is, indien de omstandigheden dat meebrengen, een huwelijk aan te gaan. Door dat publiek engagement gaat men nu tegenover de buitenwereld eene verbintenis aan en vaak zien we het, dat terwille van die buitenwereld, die verbintenis wordt gehouden.
Daarin schuilt dus een groot gevaar!
Een publiek engagement brengt in den tegenwoordigen tijd zijne verplichtingen mede, verplichtingen welke geld kosten en daarom oorzaak zijn dat een engagement eerst ‘publiek’ kan worden nadat het jonge mensch in staat is die financieele verplichtingen na te komen.
Voelt U nu reeds niet het verkeerde van een publiek engagement?
Wat ontstaat daardoor, of liever gezegd, wat is daardoor ontstaan?
In den tegenwoordigen tijd moet een jongmensch vele jaren van ingespannen studie achter den rug hebben, eer hij in staat is iets te verdienen, d.w.z. eer hij in staat is te voldoen aan de verplichtingen welke een publiek engagement hem oplegt. Dat was vroeger anders, vroeger verdiende een jongmensch gauwer iets dan tegenwoordig, dus was eerder in staat aan die verplichtingen te gemoet te komen, zoodat men in vergelijk met deze dagen een groot verschil krijgt. Nu is het wel opmerkelijk, en daarmede dient men rekening te houden, dat de neigingen der jongelieden van vroeger of van dezen tijd, dezelfde zijn gebleven, wat aangaat wederzijdsche aantrekkelijkheid (behoudens uitzonderingen) en juist daardoor wordt een ongezonde toestand in het leven geroepen. Waar nu de vrijzinnigen steeds met hun tijd mee willen gaan, is het opmerkelijk dat zij op dit punt geheel de oude sleur blijven volgen. Want hoe is nu de toestand in de verhouding van verloofden tegenover ‘het publiek.’
De jongelieden leeren elkaar kennen, waar doet niets ter zake, indien de kennismaking niet heeft plaats gehad in het huis van één van beiden, dan zorgen zij er wel voor, en laat dat gerust aan hen over, dat ze bij elkaar aan huis komen; eerst zelden, later meer en op den duur zeer vaak. Zonder dat er nu ronduit over gesproken wordt, weet een ieder waarom het verschijnen plaats heeft en allengs wordt de verhouding der verliefden in huis vrijer zonder dat er evenwel van een publiek engagement gesproken wordt Waarom? Omdat het jongmensch niet kan voldoen aan de eischen die het ‘publiek’ vordert. Na een tijd zoo ‘gescharreld’ te hebben, afhankelijk van den aard van werkkring of richting, welke het jonge mensch zich heeft gekozen, leidt dit naderhand tot een ‘publiek engagement’.
En juist nu treden zeer sterk te voorschijn die doellooze formaliteiten, welke ter gelegenheid daarvan plaats grijpen.
Nu stuurt men aan familieleden en kennissen eene kennisgeving in den vorm van kaartjes etc. met het gevolg dat een ieder dat kaartje terzijde legt met de woorden: ‘oud nieuws’ en dergelijken. Het ‘publiek’ voor wie men zoo zorgvuldig trachtte te verbergen die verhouding, blijft ook nu er buiten, evenwel is men nu van meening dat de jongelieden van dat tijdstip af zich vrij met elkaar d.w.z. gearmd, mogen vertoonen.
Voelt men nu niet dat hier iets overbodig geworden is, dat onze tegenwoordige maatschappij zoo is veranderd, dat eene groote groep van jongelieden daardoor in eene scheeve positie zijn gekomen en het niet zijzelf zijn die dien toestand in het leven