De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésOver Eerzucht.‘Jan’ zond mij indertijd den volgenden brief, om te betuigen dat eerzucht een kwaad is. Ik ben dat niet met hem eens. Hij geeft aan het woord een geheel verkeerde beteekenis. Daarom druk ik zijn brief in zijn geheel af, (met zijn toestemming). ‘Thans wil ik de belofte, in mijn vorig antwoord op Uw brief aan Jan gedaan, vervullen, en U schrijven, waarom ik eerzucht een groot kwaad noem. Ik zal trachten die stelling door voorbeelden te bewijzen, maar moet u vooraf opmerken, dat eerzucht nauw verwant is met den wensch om geld of macht te bezitten, omdat in onze maatschappij de rijken en machtigen het meest vereerd worden. Ook moet ik u zeggen, dat men naar mijn oordeel niets absoluut kwaad of goed mag noemen, en dat het afhangt van den trap van zedelijke volmaking, dien men bereikt heeft, of de eene of andere neiging goed of kwaad is. Zoo zijn eer- geld- en heerschzucht voor velen de eenige drang om te werken, en voor de zoodanigen noem ik die eigenschappen goed en nuttig, ook al kunnen zij in andere opzichten kwaad doen; maar iemand, die inderdaad volhardend wil streven naar zelfvolmaking moet eerst de luiheid, en daarna bovengenoemde hartstochten overwinnen. Mannen, zooals Jezus, Buddha, Spinoza, Tolstoi; vrouwen, zooals de meeste Katholieke liefdezusters, waren en zijn niet eerzuchtig. 1e Voorbeeld. Johannes Abrahams, student te W. wordt verliefd op de dochter zijner hospita, de aardige en goedhartige mej. Emma Zalm. Zij, sluiten een huwelijk, niet voor de wet, maar alleen voor God, want Abrahams weet wel, dat na zoo'n huwelijk de vader niet verplicht is voor vrouw en kinderen te zorgen. Weldra moet de geliefde vrouw moeder worden. Abrahams en Emma zoeken midoelen om het kind reeds voor de geboorte te vermoorden, maar deze zijn in dit geval onvoldoende. Zij ondermijnen wel de gezondheid der jeugdige vrouw, maar de vrucht blijft in leven. Emma smeekt haren man om het huwelijk te wettigen, want zij weet, dat de banden, gelegd door een priester of een burgemeester, moeielijker verbroken kunnen worden dan de door God gemaakte. Maar Abrahams is een goed Christen. Hij weet, dat Jezus gezegd heeft: “Laat de kinderkens tot mij komen” en dat hij zich dus dat kind niet behoeft aan te trekken. Bovendien is zijn vader een hooggeplaatst ambtenaar, die zich onteerd zoude achten, wanneer zijn zoon een huwelijk sloot beneden zijn stand, en hijzelf is ook bestemd om later eene eervolle betrekking te bekleeden, maar dan kan hij een arm meisje uit het volk toch niet aan zijne vrienden en kennissen voorstellen als zijne vrouw. Uit eerzucht verstoot hij de vrouw, die hij heeft liefgehad, en die hij misschien nog bemint, en deze wordt moeder: maar eerzucht maakt, dat zij de verachting der wereld niet wil verdragen, en een einde maakt aan haar leven en dat van haar kind.Ga naar voetnoot*) 2e Voorbeeld. Arends, lid van de rechtbank te IJ. krijgt op de societeit twist met Berends, kapt. der Infanterie, die zoo hoog loopt, dat de een den ander een klap in het gezicht geeft. Beide heeren zijn gehuwd en hebben kinderen. Beiden zijn zij ook lid van de Christelijke kerk, en weten dus dat duelleeren misdadig is. Maar zij zijn te lafhartig om de publieke opinie te trotseeren Eerzucht maakt een duel noodzakelijk. Arends wordt doodgeschoten, en Berends krijgt een wond aan den arm, waardoor dit lid minder bruikbaar wordt. Eenige maanden later wordt hij, wegens rheumatiek, ontstaan in en door den dienst, afgekeurd. Mevrouw Arends vervalt tot armoede; en de gepensioneerde kapitein Berends heeft het financieel veel minder goed dan vroeger, en verwijt zich bovendien aanhoudend den moord, dien hij uit eerzucht begaan heeft.Ga naar voetnoot†) 3e Voorbeeld. Karel XI, honing van Vastland, leeft zeer weelderig, en is daardoor niet in staat zijne inkomsten hoog genoeg op te voeren, om aan zijn zucht tot praal en pracht te voldoen. Hetzelfde is het geval met zijne ministers en eenige andere rijksgrooten. Op zekeren dag vernemen zij, dat in het naburige Vrijland rijke goudmijnen ontdekt zijn. Men begrijpt, dat de persoonlijke inkomsten van den vorst en van zijne dienaren zullen vermeerderen, wanneer het hen gelukt dat land te veroveren en dit schijnt niet moeielijk, want Vrijland is veel kleiner en minder machtig dan Vastland. Door | |
[pagina 405]
| |
zoo'n verovering vermeerderen zij bovendien eigen eer en aanzien, en in hunne oogen is niets edeler, dan geëerd te worden door de menschen. Eene reden om den oorlog te verklaren is spoedig gevonden. Vrijland wordt veroverd, maar ten koste van stroomen bloeds en veel meer geld, dan de goudmijnen ooit kunnen opbrengen. Maar dit geld wordt grootendeels betaald door de armere bewoners van Vastland, terwijl de aanzienlijken de financieele voordeelen van de goudmijnen ontvangen. Maar dit meerdere geld hebben zij alleen noodig tot bevrediging hunner eerzucht, terwijl de eerbiedwaardigheid van den koning gestegen is, omdat hij een naburig rijk gestolen, ik wil zeggen, geannexeerd heeft.Ga naar voetnoot§) 4e Voorbeeld. Davids is predikant. Hij weet, dat Jezus van zijne volgelingen geëischt heeft, dat zij nederig zouden zijn en in armoede zouden leven. Maar hij kan mooi preeken, en is geacht in zijne gemeente. Hij gevoelt echter dat die vereering zoude ophouden, wanneer hij het voorbeeld van den held, dien hij zijn Zaligmaker noemt, ging navolgen. Liever vleit hij iederen Zondag de rijken en aanzienlijken, en troost hij de armen door hen belooningen te beloven, die zij in een volgend leven zullen ontvangen. Maar hij toont dat hijzelf daaraan niet gelooft, want hij verkiest aardsche eer boven Hemelsche gelukzaligheid.Ga naar voetnoot**) 5e Voorbeeld. Karel Evers was burgemeester, en voor zijn genoegen tevens heereboer. Hij woonde samen met zijne zuster, en had evenals deze een vermogen van ongeveer honderdduizend gulden. Op zekeren dag zeide hij tegen mij: “Het grootste ongeluk, dat iemand kan treffen is, dat hij zich moet bekrimpen.” - Ook dit is een bewijs van eerzucht; want vrees zich te moeten verminderen is niets anders dan vrees, dat men door zijne medebvrgers minder geacht zal worden dan vroeger. - Eenige jaren later kreeg ik uit het dorp zijner inwoning een brief, waarin mij o.a. werd geschreven: ‘Truitje, de zuster van onzen vorigen burgemeester Evers, is dezer dagen overleden. Haar broeder Karel is wanhopend, want hij heeft nu aan zijn broer Frits ruim f 50.000 moeten uitkeeren, en meent dat hij arm is. Kleeren, die reeds jaren geleden waren afgedankt, worden nu weder uit de kast gehaald, zoodat hij er uitziet als een schooier. “Vroeger” zoo zegt hij, “boerde ik voor mijn genoegen, nu moet ik het doen voor mijn brood.” - Daarbij gunt hij zich nauwelijks het noodige voedsel! Arme man! hij bezit niet meer dan anderhalve ton. Dit historische feit toont aan hoe eerzucht kan leiden tot gierigheid.Ga naar voetnoot††) 6e Voorbeeld. Een geneesheer begint zijne praktijk met het doel om ten zegen te zijn voor velen. Al spoedig bemerkt hij echter, dat acute, met koorts gepaard gaande ziekten evengoed genezen, wanneer hij geen medicijnen toedient, als wanneer hij de medicijnen voorschrijft, die hij aan de Hoogeschool als heilzaam heeft leeren kennen; en dat slepende ziekten niet genezen, wat men er ook aan doet. (Ik zeg niet, dat dit altijd het geval zal zijn, en wil als homoeopaath over de tegenwoordige geneesheeren geen oordeel vellen, maar nog niet zoo heel lang geleden waren er velen die er zoo over dachten, en, als bewijs dat men ze ook nu nog vindt, behoef ik u slechts te wijzen op Dr. Luchtmans (zie Holl. Lelie van 20 Mei), die in de zoogenaamde natuurgeneeswijze of hydrotherapie eene voldoening zoekt welke de officieele wetenschap hem niet heeft kunnen geven). Sterft een der patienten van zoo'n geneesheer, dan vraagt hij zich af “Kan het ook wezen, dat ik de ziekte door mijne geneesmiddelen erger heb doen worden?” En meermalen betreurt hij het, dat de geneeskunde eene even onzekere wetenschap is als de Godgeleerdheid. Gaarne zoude hij eene andere betrekking willen hebben, maar hij heeft niets anders geleerd en eerzucht belet hem om daglooner te worden. Voor zooverre ik weet maakt de geschiedenis slechts melding van één enkelen geneesheer, die liever armoede wilde lijden, dan de geneeskunde uitoefenen op eene wijze, waarin hij geen vertrouwen stelde; en dit was Hahnemann, de stichter der homoeopathie; maar dat er rélen zijn geweest, die dit vertrouwen evenmin bezaten, maar uit eerzucht toch voortgingen met praktiseeren, is een feit. Eerzucht maakte die mannen tot huichelaars, die zichzelven met drogredenen bedrogen.Ga naar voetnoot§§) 7e Voorbeeld. - Christen was op school gewoonlijk no. 1 van zijne klasse, en liet zich daarop niet weinig voorstaan. Overigens was hij een beste, goedhartige jongen. Ouder geworden ging hij naar Breda, en werd officier. Zijne chefs prezen hem om zijne kundigheden en zijn goed gedrag. Maar hijzelf was niet tevreden. Hij had een afkeer van zijn werkkring omdat hij alle oorlogen verfoeide, en dit denkbeeld vervulde hem weldra zoo geheel en al, dat hij al zijne schoone vooruitzichten weggooide, zijn ontslag nam, al zijne bezittingen aan de armen gaf, en heilsoldaat werd. - Hier hebben wij een voorbeeld van iemand, die op kinderlijken leeftijd eerzuchtig was; en dit was goed en nuttig, want daardoor studeerde hij ijverig. Maar ouder geworden beklom hij een hoogere sport op de ladder, die voert tot zelfvolmaking, en dit bracht hem er toe zijne eerzucht geheel te overwinnen. Door nederigheid en hulpvaardigheid was hij toen in staat velen te redden uit den poel des verderfs, waarin zij zichzelven gestort hadden. Zoo iemand vereer ik, maar ik heb nog te veel eerzucht om hem na te volgen en kan het ook om andere redenen niet doen.Ga naar voetnoot***) Ziehier zeven voor het meerendeel verdichte verhalen, die als bewijs moeten dienen voor mijne stelling, dat eerzucht een groot kwaad is. Bij eenig nadenken zal het u niet moeielijk vallen vele andere soortgelijke voorbeelden te vinden. Denk b.v. maar eens aan de zelfmoordenaars, die lafhartig den strijd van dit leven ontvluchten, omdat er iets gebeurd is, waardoor zij zijn gedaald in de achting hunner tijdgenooten.Ga naar voetnoot†††) Denk aan een Reinier Claassen of een Van Speijk, die stervende vele menschen om het leven brachten, ten einde roem en eer te oogsten; en zeg dan nog, als u het kunt, dal eerzucht geen kwaad is. In vroegere eeuwen toen de overwinnaars gewoon waren de overwonnenen tot slaven of lijfeigenen te maken, zoude echter eene eerzucht, zooals die van Van Speijk, geheel op haar plaats geweest zijn; en dat men die daad ook nu nog goed noemt, moet m.i. daaraan worden toegeschreven, dat de zedelijke vooruitgang nog niet voldoende is geweest, om te maken, dat dergelijke daden algemeen afkeurenswaardig worden gevonden.Ga naar voetnoot§§§)’ - Tot zoover Jan's brief. M.i. is eerzucht de zeer geoorloofde, aan elk mensch ingeschapen prikkel om zijn werk zoo goed mogelijk te doen; zoodat hij of zij er den welverdienden lof mede inoogst van zijn medemenschen. Natuurlijk kan deze neiging leiden tot allerlei verkeerds. Maar dat kan 't geval zijn met elke deugd. Indien echter eerzucht blijft binnen hare | |
[pagina 406]
| |
normale perken, dan is zij m.i. een deugd. Een goed dokter zal de geoorloofde eerzucht hebben, een goed arts te heeten bij de menschen die hij naar zijn beste weten behandelt. Een goede verpleegster zal de geoorloofde eerzucht hebben, in haar zieken-inrichting den naam te bezitten van de onmisbaarste en beste der zusters. Enz., enz. - Ik kan niet alleen niet inzien, dat normale eerzucht een kwaad zou zijn, maar ik beweer zelfs omgekeerd, dat iemand algeheel zonder eerzucht een onverschillig en daardoor minderwaardig individu zal wezen.
Climatis. - Ja, ik was deze maal incognito in O. Het was zoo'n korte tijd. En wij wilden graag zooveel-doenlijk profiteeren van 't mooie weer. Maar ik kom denkelijk a.s. jaar terug. En dan wil ik graag kennis maken. Wat is het een lief-gelegen dorp! - Wij waren recht-ingenomen met ons uitstapje.... Wij reden ook nog voorbij Uw villa.... Uw prachtige rozen vervroolijkten zoo gezellig onze kamer... Het stukje ontving ik in goede orde...Ga naar voetnoot*)
Mathilde. - Zeker. Uw vroeger schrijven herinner ik mij nog best. En ook, dat ik U aanraadde die boeken niet te lezen. Nu, ik ben maar blij dat zij dan geen andere uitwerking op U hadden dan wat gij mij daarover schrijft. Met heel veel belangstelling las ik Uw langen vertrouwlijken brief. Zeker is het benijdbaar, en gelukkig ook, wanneer men ondanks alles het geloof behoudt. Zendt mij gerust dat werk ter inzage. Ik zal het gaarne lezen en, zoo 't goed is, plaatsen.Ga naar voetnoot**)
Nannie van Wehl. Ik ben U nog altijd mijn dank schuldig voor Uw vriendelijk briefje van dezen zomer. Ja, Uw keuze van prijs vond ik een recht-begrijpelijke. Een mooi boek om te bezitten. Ofschoon ik-voor-mij ‘Noodlot’ het liefst heb van hem. -Ga naar voetnoot†)
Lotos. - Gij moest als ps: nemen: Mevr: ‘Heetgebakerd.’ - Nauwlijks zijt gij abonnée geworden, of gij overlaadt mij met brieven: Wanneer komt mijn handschrift erin? Wanneer komt mijn stuk, etc., etc.? - Ik kan toch niet alle menschen tegelijk helpen! - - Maar ik neem 't U niets kwalijk; want het bewijst in elk geval dat gij geen sufkous zijt. - Boekbeoordeelingen wil ik wel aannemen, als gij iets zendt dat de moeite waard is het te plaatsen. De gewone boekbeoordeeling geschiedt door de redactie. - Nichts für Ungut wat mijn plagerijtje over Mevr: ‘Heetgebakerd’ betreft.Ga naar voetnoot††)
A.C. - In Uw laatsten brief geeft gij dit pseudoniem op; in Uw vorígen was een ander aangegeven; ik heb dat dus de vorige maal gebruikt. - Wat gij mij schrijft over dat plan van Uw aanstaanden man, om op die wijze met U samen te werken, lijkt mij inderdaad heerlijk voor U. Zeker zult gij niet prettiger kunnen werken dan op zoo'n wijze! - Ja, mevr: v. W. is nog in leven. Ik vind haar Jong-Hollandsch Binnenhuisje héél-mooi. - Dat gij zoo opziet tegen die scheiding van allen die U lief zijn, kan ik mij best begrijpen. Gij zoudt ongevoelig zijn als het anders was. - Als gij in Indië zijt zullen die ‘spinnen’, waarvoor ik U zoo'n vrees heb aangejaagd in de correspondentie, U wel meevallen. Want zij komen niet zooveel voor in Oost-Indië als in West-Indië! - Ik geloof dat al dat ongedierte over 't algemeen 't méést tiert in de binnenlanden, en niet in de groote-steden. In Batavia-zelf heb ik, hoewel een hôtel minder goed-gebouwd is dan een mooi-huis, toch maar heel weinig ongedierte gezien in mijn kamer! - Ook gelool ik zeer-zeker dat sommige menschen ‘wennen’ aan deze Indische gedierten. Ik-zelve behóór niet tot die gelukkigen. - 't Stukje, waarover gij schrijft, zal ik plaatsen vóór gij vertrekt. Maar dat andere heb ik U teruggezonden, als ik mij niet vergis. Met die bewuste briefkaart van mevr: van W. Of bedoelt gij nog iets anders? - En nu neem ik, wat Uw tegenwoordige woonplaats betreft, afscheid van U. Uw volgende brief zal mij zeker heel veel nieuws vertellen van Indië, en van Uw eerste indrukken. Wie weet, of gij niet iets heel-aardigs kunt maken voor de Lelie: Eerste impressies van een Europeesch vrouwtje bij haar aankomst in Indië, over de huishouding, de bedienden, de kleeding, de levenswijze, enz. enz.? - Denk daar maar eens over, en begin alvast een Dagboek op reis; dat zal U de ongezelligheid van den overtochtalléén verkorten. Een lange zeereis is óók een heel-nieuwe ondervinding, voor iemand die dat nog nooit meemaakte. Gij schrijft zoo enthousiast over Uw bezoek op Scheveningen en de Pier; maar gij zult eens zien hoe héél iets anders het is midden-op-zee te zijn, dan aan het strand met menschen om U heen, en huizen achter U. - Ik ken niets dat je méér aangrijpt dan midden-op-zee zijn, vooral 's avonds.... Maar wat gij mij ook schrijven zult over Indië of Uw reis, voor en boven alles hoop ik, dat gij schrijven zult over Uw geluk. Veel geluk, echt huwelijksgeluk, wordt U van ganscher harte toegewenscht door mij. Wees dáárvan overtuigd. En geloof mij dat ik, als gij mij daarvan schrijven wilt, altijd recht blijde zal zijn te hooren van een gelukkige jonge-vrouw! ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|