haar verteld had, dat de dichter alleen nog Fransch sprak.
Zij hakkelde eenige Fransche zinnetjes, hoe vloeiend ze anders de taal ook sprak. Ongeduldig viel hij haar in de rede:
‘U bent een Duitsche, spreek dus maar Duitsch.’
Zij herademde, toen zij haar geliefde moedertaal hoorde en vertelde, dat groote vereering haar tot hem dreef. Hij strekte de hand naar haar uit, waarin zij haar bloemen legde.
‘Vergeef me,’ sprak hij vriendelijk, ‘zoo ik u daareven heb doen schrikken, ik heb vandaag een slechten dag en kan niet veel met u praten; maar ik zou het prettig vinden als u eens gauw terug kwam.’ Zij beloofde dit en verwijderde zich zacht.
De eene dag vóór, de andere ná verliep, en nog steeds had ze geen gelegenheid gehad, haar belofte te volbrengen en haar geliefden dichter te bezoeken. Met angst en beven zag zij het tijdstip van vertrek naderen, totdat zij op zekeren dag weder voor de eikenhout geverfde deur stond. Na eenige oogenblikken was ze in het vertrek van den lijder en verzocht hij haar dichterbij te komen. Zij zette zich naast de legerstede.
‘Kent u mijn familie in Hamburg soms?’ vroeg hij. Zij moest ontkennend antwoorden.
‘Van den zomer echter heb ik op een badplaats aan de Oostzee vriendinnen van u ontmoet. Een hunner vertelde me, dat u haar eens van school hadt gehaald en hoe jaloersch haar kennisjes waren geweest, toen zij hoorden, dat ze door Heinrich Heine thuis was gebracht.’
‘Ja, dat herinner ik mij nog wel; zij moet een mooi meisje geworden zijn die dochter van.... En hoe is het tegenwoordig in Hamburg? welke letterkundigen van naam wonen er?’ Mathilde wist niemand te noemen dan Robert Heller, den feuilletonschrijver van de ‘Hamburger Nachrichten.’
‘Dien ken ik niet,’ antwoordde hij nadenkend.
‘Vindt u het ook niet een groote onrechtvaardigheid, mijnheer, om de vrouw als dichteres en letterkundige bij den man achter te zetten?’
‘Zeker, zeker,’ antwoordde hij levendig, ‘ik vind, dat de vrouw daarin zeer onrechtvaardig behandeld wordt. Daar hebt ge b.v. Fanny Lewald, zij is een schrijfster van naam.’
‘Ik schrijf ook zoo gaarne, maar alleen in het geheim, want bij ons thuis vindt men dat niet vrouwelijk; en toch trekt het mij onweerstaanbaar aan.’
‘Hoe oud bent u?’
‘Zestien jaar. Dat klinkt heel jong, maar ik voel me veel ouder. Ik heb een drang in me om iets groots tot stand te brengen, maar ik ben nog niet met me zelf eens wàt en daardoor gevoel ik me soms rampzalig.’
‘Ik begrijp u volkomen. Op uw leeftijd was ik net zoo, ik voelde me de ongelukkigste mensch op de wereld.’
Getroffen zag ze hem in het edele gelaat; ze voelde zich begrepen. Ze zwegen beiden, ieder was verdiept in zijn eigen gedachten.
‘Ja,’ hernam het jonge meisje, na eenige oogenblikken, ‘ik zàl iets groots tot stand brengen. Het tooneel trek mij onweerstaanbaar aan; vanaf het tooneel wil ik de menschen beter maken. Welk een ruim arbeidsveld ligt voor den tooneelspeler open!’
‘En vindt uw familie dat goed?’
‘O neen, in het geheel niet.’
‘Daar hebben zij groot gelijk in. Ik geloof, dat, wil men zich met de toestanden aan het tooneel vertrouwd maken, men er bij opgegroeid moet zijn.’
‘En u zoudt er niets tegen hebben, als ik mij aan de muziek ging wijden? Mijn leermeester zegt, dat ik veel talent heb en hij wil maar steeds een beroemde pianiste van mij maken.’
‘Ja, dat is iets anders. Mocht u dus soms naar Parijs komen om hier uw studie te voltooien, dan zal ik steeds bereid zijn om u met raad en daad bij te staan.’
Hoe gelukkig maakten Mathilde deze woorden. Hij, de dichter van wien men haar verteld had, dat hij een man vol bittere ironie was met een hart van steen, sprak zoo vriendelijk tot haar, het onbeduidende meisje.
't Was of hij zich verwonderde over zijn eigen vriendelijkheid, want plotseling zeide hij: ‘En als men u nu vertelde, dat Heine een brombeer is?’
‘Dat moet niemand wagen. O, waarom moet juist u ook zoo lijden? U, die zooveel moois zou kunnen schrijven. Bestaan er dan geen middelen om u beter te maken? Had het maar een onbeduidend mensch getroffen; het zou beter zijn, dat de heele wereld ziek was, of was ik het maar.’
Hij glimlachte en drukte haar de hand. ‘Kind, zeg dat niet.’ En hij vervolgde: ‘Als u langer in Parijs bleeft zou ik u vragen