Correspondentie van de redactie met de abonnés
Hemuja. Uw ‘vragen’ wil ik gaarne later beantwoorden als ik wat meer plaats heb. Maar een jonge-vrouw als gij, en eene die zoo sympathisch-gelukkig schrijft van haar jong-huwelijksgeluk, mag niet lang wachten op een hartelijken gelukwensch in haar pas-aangevangen huwelijksleven. - Daarom reeds nu dit voorloopige antwoord. De jonge dokters-verloofde schreef mij indertijd zoo fier-gelukkig over haar toekomst-plannen, en de blijde verwachtingen, die zich daaraan knoopten met en door den man van heur hart. En de jonge doktersvrouw schrijft nog gelukkiger, nog trotscher. Ze weet nu, dat haar verwachting werkelijkheid geworden is; ze heeft aangevangen het mooie, nieuwe, rijke leven, met en naast den man voor wien ze zijn wil: een ‘goede doktersvrouw.’ Ik wensch hem geluk voor wien zij dat zijn wil, en haarzelve dat ze daarin koos het goede deel, en dat haar blijde verwachtingen zich zoo heerlijk hebben vervuld... En wanneer gij werkelijk U dat betoont een ‘goede dokters-vrouw’, en Uw man een ‘goed dokter’ is, lieve Hemuja, dan wensch ik óók geluk de plaats waar gij beiden U hebt gevestigd. Want dan zult gij velen, velen daar tot zegen kunnen zijn; - naar het lichaam en naar de ziel.... Iets mooiers dan zulk samenwerken van man en vrouw, kan ik mij niet voorstellen op aarde....
Phie.... Ik wil niet ontkennen dat ik, ofschoon gij mij geheel onbekend zijt, een beetje partijdig vóór U ben gestemd; niet door Uw vriendelijk schrijven over mijn werk, maar wel door Uw mededeeling dat gij een nichtje zijt van iemand aan wien ik zóó véél dank. - Om die reden kunt gij er voortaan dus op rekenen, dat gij een streepje bij mij vóór hebt. Als ik U dan ook eens ergens mee van dienst zou kunnen zijn, vraag het dan gerust, dan zal ik 't graag voor U doen. Mijn vriendelijken dank voor Uw aardige woorden over de Lelie, en voor den verderen inhoud van Uw briefje.
Greta. - Gij schreeft mij lang geleden, in een nog steeds niet beantwoorden brief: dat ik naar Uw overtuiging ‘ernst en waarheid liefheb.’ -
En dan laat gij volgen:
‘Wanneer die twee overheerschend zijn in ons leven, dan hebben we wèl veel strijd, maar ook dikwijls een gevoel van bevrediging en geluk en heerlijke voldoening, niet waar?’ -
- Ik ben dat met U eens. Ik heb dikwijls ondervonden dat het ten slotte, hoeveel strijd het ook kosten moge, altijd beter is voor ons eigen inwendig geluk, wanneer wij waar kunnen zijn met ons-zelve en met hen die wij liefhebben. Maar toch zijn er gevallen waarin de strijd heel zwaar wordt, en ons kost het geluk.... Ik geloof eigenlijk niet, dat ik tegen iemand, dien ik volkomen vertrouw en hoogelijk waardeer, wat-mij-zelve betreft onwaar zou kunnen wezen. Ik moet mij in zoo'n geval laten kijken heelemaal zooals ik ben, tot in mijn diepste innerlijk.
In dienzelfden brief van U vraagt gij mij, een en ander omtrent de vorige red: der Holl: Lelie: mevrouw Van Wermeskerken - Junius. Ik-zelve heb deze begaafde auteur van ‘Jong-Hollandsch-Binnenhuisje’ slechts één enkele maal gesproken. Het bovengenoemde boek heb ik indertijd zeer bewonderd. Thans is haar oudste zoon, de heer Henri Van Wermeskerken, wiens portret en ‘brieven’ gij U uit de tegenwoordige Lelie zult herinneren, een onzer medewerkers gebleven; en ik heb reeds verteld hoe hij, bij de plotselinge ongesteldheid zijner moeder, de Lelie terstond overnam en dat nog een maand blééf doen op mijn verzoek; omdat ik bij het aanvaarden der redactie ongesteld was en eerst wat moest aansterken. - Ik vooronderstel dat hijzelf U wellicht gaarne zal willen inlichten op Uw vragen, beter dan ik het kan. Mocht gij zijn adres wenschen hiertoe, dan zal ik het U zenden.
Ja de sprookjes van Andersen stel ik-óók heel hoog. Wat een stroom van herinneringen komt over me heen, als ik denk aan het oude, dikke boek in mijn ouderlijk huis; waarin ik verslond die sprookjes, soms voor mijn jonge hersens maar half-bestemd-eigenlijk, mij zeggend toch zoovéél moois, zoovéél dat ik heb meegenomen in mijn ziel voor heel mijn later leven.
Wat zijn toch onze hedendaagsche wijzige, nuttige ‘leerzame’ verhalen onbeteekenend, vergeleken bij zulke werken! - Ik was recht blij uit Uw laatsten brief te zien, dat gij de Lelie graag leest, en er voor U-zelve wat in vindt nu en dan, dat U iets zegt. Dat dit zoo sterk het geval was met dat schetsje: Juffr: Pompadour (aan Hetta) kan ik mij zoo levendig voorstellen; want ik moet zeggen dat ik-zelve het bijzonder-fijn-gevoeld en wáár-opgevat vond. - Inderdaad, hoe anders zou het er uitzien met zoo menig oude-juffr: leven, indien zij in staat ware er wat meer liefde tot anderen in te leggen. Ik ken ongehuwde vrouwen van mijn eigen leeftijd, die den godsganschelijken dag een lang gezicht zetten over de desillusies van hun inderdaad eentonig-voortvliedend plantenleven. Maar ik denk bij zoo menigeen dezer dames: Hoe anders, en voor zich-zelve gelukkiger, zouden ze zijn als ze de kunst verstonden van iets lief te hebben.... al is het dan maar een dier of een plant; om van menschen niet te spreken. - Hoe dikwijls zie ik hier in mijn straat, op den hoofdweg naar Scheveningen, b.v. eigen-rijtuigen passeeren, waarin de een of andere oudere of jongere dame moederziel-alléén in eenzame grootheid troont. Valt het al deze vrouwen nooit in, hoeveel zwakke, zieke, slecht-ter-been-zijnde, veel-van-rijden houdende sekse-genooten er rondloopen, die ze, door hen nu en dan eens een paar uurtjes mee uitrijden te vragen, zoo recht veel genoegen konden doen!
Welk een klein offer voor zichzelf! En hoeveel vreugde zou het verspreiden, nu bij deze dan bij die!
Toch, hoevelen die eigen rijtuig houden, denken er aan op déze wijze anderen te laten meegenieten?
Hoe menig ontevreden, zich eenzaam, gedesillusionneerd-voelend meisje rijdt niet, dag in dag uit, met een gezicht als ware het een straf voor haar.... en denkt er niet aan hoeveel gelukkiger het haarzelve zou maken als ze een ander minder-bedeelde eens meenam!!
Er is zoovéél op dat gebied. ‘Stille-vreugden’ die wij allen kùnnen hebben als wij willen; en waarvan ik spoedig in een hoofdartikel iets meer hoop te vertellen.
Vergeef mij dat gij zóó lang op antwoord hebt moeten wachten.
Mevr; A.v.H.v.E. te A. - Ik weel niet of gij abonnée zijt van dit Blad, daar gij geen pseud: opgeeft. Echter wil ik U per corr: antwoorden, en U dit ex: toezenden. Dat Uw brief is ingegeven door de meest-vriendelijke en oprecht-vrouwelijke bedoelingen kan ik zeer goed uit elken regel ervan voelen. Gij behoeft dus geen oogenblik bang te zijn, dat ik U iets kwalijk neem of Uw schrijven opvat als bemoeizucht; of als ‘vrouwengedoe.’ - Wat nu echter Uw bezwaar betreft, moet ik U antwoorden lieve mevrouw, dat daaraan niets te doen is, wanneer een vrouw eenmaal optreedt in het openbare leven, naast den man, als journalist. - Er is een groot verschil tusschen de vrouw in het particuliere leven, en die welke in het openbaar optreedt. En, niemand meer dan ik, - ik verwijs U maar alleen naar ditzelfde hoofdartikel, - kan het toejuichen dat de vrouw in den huiselijken kring blijft en dan ook in