geslachten dus onweerstaanbaar tot elkander voert?
Er zijn auteurs in ons land, die de Liefde onder één of meer van deze aspekten beschouwd en in hun boeken beschreven en verheerlijkt hebben met hunne beste kunstgaven.
Maar tot dezulken behoort Jeanne Reyneke van Stuwe alweer niet.
Neen, zij ziet en vat de Liefde op als een der meest tragische elementen in het mensch-zijn. Voor haar is dat gevoel in de menschen geen moed-geven of geluk-brengen, maar integendeel de oorzaak van allerlei tegenspoed, verdriet, pijniging of ongeluk. In geen harer romans worden de personen gelukkig door de liefde, die tusschen hen bestaat. Neen, deze voert ze tot allerlei ellende en tegenspoed, ontgoocheling en berouw. Haar godin der Liefde is nimmer glimlachend, maar altijd schreiende en klagende. Opzettelijk of niet - dàt doet er minder toe -, maar als zij de Liefde in de boeken voorstelt, is deze steeds de oorzaak van de ellende, teleurstelling, en den ondergang der minnenden. En dat zoowel in als buiten het huwelijk. Hebben de minnenden elkander nog niet, dan brengt het liefdegevoel ze niet tot geluk, en in het huwelijk ook is het de zaaier van ontgoocheling en pijn.
Voor deze artieste is de Godin der Liefde geen macht, die vruchtbaar maakt, het leven helpt kontinueeren en levenslust wekt, maar een macht, die vernietigt, verteert, het leven afsnijdt en den levenslust dood. Haar Amor is in het zwart gekleed, heeft beulskleeren aan, en de adelaar van het Noodlot zweeft boven haar hoofd. Overal waar zij tusschen twee menschen treedt, sticht zij ongeluk. Zelfmoord komt in haar vervolg. Tragiek gaat van haar uit. Zij is de ontbindende en vernietigende macht op aarde.
Haar Liefdegodin is een ‘Amor destructiva’.
De romans, die zij tot nu toe geschreven heeft, bewijzen deze uitspraak.
Neem haar ‘Hartstocht’: Felix, haar hoofdpersoon, sterft aan liefdesuitputting.
Neem haar ‘Tragische Levens’: Vincent is door zijn liefde voor Carla diep ongelukkig; Carla's echtgenoot heeft evenmin een gelukkig huwelijk; en Carla zelf eindigt, door het ongeluk dat haar liefde voor Vincent haar gebracht heeft, met zelfmoord.
Neem haar ‘Het Kind’: Max brengt ongeluk door zijn liefde-opwekken en zijn hartstocht bij Dolphy, en als het huwelijk gesloten wordt, weet men dat ze een leven vol ellende en ontgoocheling tegemoet gaan.
En neem haar ‘De loop der Dingen’: Jan brengt door de liefde, welke hij bij Bet heeft opgewekt, geen geluk in haar leven, maar stoffelijk en geestelijk vernietigt hij haar rustig bestaan, totdat zij, arm en ten einde raad, zelfmoord pleegt.
Men ziet het dus: het Leven is voor deze schrijfster geen Paradijs van Eros maar een Inferno van Amor. De menschen weenen en knarsetanden en handenwringen er, en berooven er zich van het leven. En onvermurfbaar, koud en wreed, blijft de Liefdegodin dit, haar werk staan aankijken.
* * *
Oogenschijnlijk moet een dergelijke levensbeschouwing, vertolkt en doorgevoerd in vele boeken, haar voeren tot een kunst, die het publiek gewoon is eentonig en onsympathiek te noemen.
En tóch is ook dit weer niet het geval.
Haar toovertalent als kunstenares heeft haar daarvoor bewaard.
‘Eentonig’ zijn haar liefdeslijders- en lijderessen niet. Daarvoor zijn deze personen door haar te zeer verschillend van aanleg, karakter en levensomstandigheden geteekend. Dolphy, Carla, en Bets zijn geen levens-, maar wél ongelukszusters. Zij gelijken in hun uiterlijk levensaanzijn, in de wijze waarop het Noodlot ze ter aarde werpt, in hun bukken onder het beulszwaard der liefde, in geen enkel opzicht op elkaar. Ieder heeft haar eigen verdriet, haar eigen ongeluk, haar eigen levenstragedie, en gaat op andere wijze haar geluksondergang tegemoet.
‘Eentonig’ zijn de beschrijvingen dezer gewelddaden van ‘Amor destructiva’ dus niet.
En ‘onsympathiek’ evenmin.
Want haar slachtoffers op het oorlogsveld der Liefde zijn geen sulletjes en toetjes, die zich zoo maar gewonnen geven; ze zijn geen passieve lijdsters, die de oogen ten hemel slaan en de handen in den schoot leggen, om dan af te wachten wat het Noodloot over hen beschikken zal. Neen, zij vechten en worstelen naar de mate en de wijze van hun temperament en de omstandigheden, sommigen zelfs tot op het laatste oogenblik, in de hoop om nog te ontkomen aan het ongeluk, dat hen boven het hoofd hangt.
En juist dóór dien strijd, dóór dien kamp van dag-aan-dag, van jaar-aan-jaar, terwijl men tegelijkertijd al bemerkt, dat die tegen