De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésJacques? - Den vriendelijken correspondent uit Baarn, die mij deze week een Ansichts-kaart zond, deel ik mede, dat het mij onmogelijk was zijn juisten familienaam te ontcijferen. Ik heb eruit gemaakt dien van B. Maar daar deze anders altijd zoo duidelijk schrijft, ben ik niet geheel zeker van mijn zaak. In ieder geval mijn vriendelijken dank voor de attentie.Ga naar voetnoot1)
Jan. Uw lange brief van 27 Mei eindigt: ‘Zeer aangenaam zal het mij zijn, indien U mij bij gelegenheid eens wilt meedeelen, of U onder eerzucht iets anders verstaat dan ik. - Nu echter het oogenblik dáár is om aan Uw verzoek te voldoen, rijst bij mij de vraag, of het daartoe niet wenschelijker is, Uw brief met zijn door U aangehaalde ‘voorbeelden van eerzucht’ hier af te drukken, gehéél of gedeeltelijk. Ik vrees, dat gijzelf Uw toenmaligen brief U nù niet meer precies herinnert. En bovendien is het door U aangeroerde onderwerp er een van algeméén belang, dat zeker àndere lezers óók interesseert; zoodat mijn antwoord aan U voor hen begrijpelijker wordt, als ik den inhoud van Uw schrijven kan aanhalen. Wilt gij mij s.v.p. even met een paar woorden melden, òf en in hoèverre gij dit veroorlooft? Natuurlijk behoeft Uw naam in dit geval volstrekt niet genoemd te worden, en behoud ik Uw ps: Jan. Clara te Frankfurt. - Graag verneem ik eens van U, hoe het is afgeloopen met dat particuliere voorstel, dat U door mijn bemiddeling is gedaan? - Hebt gij 't aangenomen? En is het plan reeds uitgevoerd? - Ja. Toen ik-zelve in Duitschland was, heb ik ook dikwijls opgemerkt, hoe weinig Duitsche vrouwen, (ik houd zeer véél van hen), dikwijls durven meepraten over allerlei algemééne onderwerpen. Voor een deel is dat echter m.i. misschien minder ‘gebrek aan ontwikkeling’, dan wel gebrek aan ‘durf.’ De zeden zijn er, ten minste in kleinere plaatsen, nog zoo ànders dan bij ons. - Ik herinner mij nog altijd, hoe mijn ‘durf’ eens een Duitsche moeder in verrukking gebracht heeft! - Ik was de jongste, bovendien de éénige ongetrouwde, van ons gezelschap; dat bestond uit twee Duitsche families en mijn persoon. - De beide heeren geraakten al opgewondener en ‘vaderlandslievender’ over hun ‘Krieg’ van '70. Ze zwetsten op de bekende wijze over ‘Kaiser’, ‘Vaterland’, enz. enz. En de beide vrouwen zaten met stilzwijgende verbazing toe te luisteren, hoe ik ‘ein junges-mädchen’ nog wel! 't wagen durfde met hun echtgenooten mee te spreken, en heel andere meeningen te verkondigen dan zij, door mij allesbehalve eerbiedig uit te laten over de zoogenaamde ‘vaderlandsliefde’ van dit soort, die, als men 't ontleedt, neerkomt op kleinzieligen en volkomen-ongemotiveerden hoogmoed! - Waarom hoogmoed? Op het feit, dat men, toevallig, in dit land geboren werd en niet in dat; op de toevalligheid dat in 70 de Duitschers overwinnaars bleven, (terwijl immers onder Lodewijk den veertienden de franschen den duitschers op den kop gaven.) Enz. enz! - Enfin. Bij wijze van slot-effect greep een der ‘biedere’ duitschers zijn zesjarig zoontje van den grond, zette 't kind op zijn knie, en verkondigde ons: - ‘En als er wéér oorlog uitbreekt, en ik moest hem, mijn eenigen jongen, missen daardoor, ik zou trotsch op hem zijn dat hij voor 't vaderland was gesneuveld! - Ja dat zou ik. Met blijdschap zou ik hem offeren....!’ De moeder zei nog steeds niets. Maar mij ratelden de verontwaardigde woorden van mijn lippen. - ‘En als ik Uw vrouw was, dan zou ik U haten als U dat méént’ - riep ik. - ‘Liever dan mijn kind te offeren voor ‘het vaderland’, zou ik er mee wegvluchten, waarheen ook, - om het maar te redden. O jullie afschuwlijke, huichelachtige ‘Sieges-denkmäler!’ Daarmee moeten al die beroofde vrouwen en beroofde moeders zich maar troosten, dat je overal ‘Sieges-denkmäler’ opricht, en er de namen ingrift van hun mannen en zonen, en die ‘helden’ noemt...! Denk je dat zoo'n léég woord een troost is, voor een vrouw of een moeder, die haar geluk heeft moeten afstaan, haar eigen, persoonlijk geluk, aan jullie domme ‘Vaderlandsliefde’!... Daar, tot mijn eigen grenzenlooze verbazing, werd mijn redevloed ineens gestoord, door de mama van den zesjarigen aanstaanden ‘held’, (die, onbewust van zijns vaders wreedaardige toekomstplannen, rustig op diens knie zat)... Zij stond ineens op, stak mij over de tafel heen haar beide handen toe, en zei, met een groote warmte en aandoening in haar stem, en onder 't bijval-knikken der àndere moeder: ‘Fräulein von Lohman, dat was mooi gezegd! Ik dank U,... in naam van alle duitsche vrouwen!’ Haar man echter was verstomd, inééns uit zijn enthousiasme naar den grond geslagen, niet door mijn woorden, maar door de onverwachte openbaring die ze hem gaven, van het gevoels-leven zijner vrouw; een gevoels-leven waarvan hij niets vermoedde omdat ze niet durfde spreken, totdat ze, stoutmoedig geworden door mijn voorbeeld, zich inééns uitte, eerlijk, onbewimpeld, afwijkend van al zijn ‘principes’.... Deze herinnering uit mijn eigen verleden heeft mij vèr-gevoerd van Uw vraag in Uw brief: ‘Mag ik zoo tusschenbeide, als ik behoefte gevoel mij hartgrondig te uiten, eens bij U aankloppen, wanneer er door 't lezen van de Holl: Lelie zooveel in mij omgaat?’ - Natuurlijk ‘moogt’ gij dat niet alleen. Gij doet er mij zelfs een bepaald genoegen mee. Het is zoo prettig te zien, dat er veel in U omgaat door de lectuur der Lelie. Al is het niet alles instemming, dat komt er niets op aan. Ik kan | |
[pagina 194]
| |
niet genoeg herhalen: Een blad met welks inhoud àlle lezers àltijd ‘instemmen’, kàn niet anders dan zóó onbeduidend zijn, dat het onmogelijk is er iets tegen in te brengen, omdat het in zoo'n geval alléén waarheden-als-koeien zou kunnen behelzen. - Dus, zoo dikwijls gij lust hebt, schrijf mij dan ronduit over alles. - Ik-zelve ben ook lange jaren in den vreemde geweest, en kan mij dus Uw gevoelens uit eigen ervaring indenken. Zeker, men kan gelukkig en tevreden zijn, en waardeeren zelfs het véle aangename dat het buitenland vóór heeft op ons klein, bekrompen vaderland; en toch blijft men, met dat al, zich stééds een beetje balling voelen, weggerukt uit alle jeugd-herinneringen van oude-bekenden; een vreemde onder vreemden, die, hoe lief en hartelijk ze ook zijn voor je, toch niets afweten van je thuis, je familie, je omstandigheden daarginds, enz., enz. Het is zóó héél iets anders hen te vertellen en te omschrijven allerlei van a-z, dan je hier te bewegen onder menschen die je niets van die kleinigheden behoeft te vertellen, omdat ze, vanzelf reeds, zulke onbeduidendheden weten; daar ze mèt je opgroeiden en je eigen levenswijze hebben, en tot je eigen volk en kennissenkring behooren. - Ik kan niet nalaten Uw beschouwing over te nemen over die geschiedenis met luitenant Boertje. Het doet mij voor hem zooveel genoegen, dat gij althans een der weinige dames zijt, die hem begrepen, en niets anders lazen in zijn artikel, dan wat hij oorspronkelijk bedoelde: ‘Zoo vond ik dat Lt: Boertje in No. 44 zoo éénig zijn weg weer vindt; 't is me alsof de mooie streng wol, dien hij ons ter opwinding heeft voorgehouden, verward geraakt was; ieder trekt en plukt, en meent 't rechte eind te hebben, maar 't wordt één geharrewar. Daar neemt Lt: Boertje de begindraad weer ter hand en zegt: mijne bedoeling is niet geweest om een twistgeschrijf uit te lokken, over 't al dan niet geoorloofde van oorlogen, over de zegeningen van een eeuwigen vrede enz. - Ik heb de zaak in den kring der lezeressen van het blad willen inleiden. - Gelijk heeft hij!’ 't Zakelijke deel van Uw brief beantwoordde ik reeds vroeger. Uw stukje komt spoedig. Ik zal het met het nieuwe ps: teekenen. Ik gaf U reeds op, dat het hon: 't zelfde is als de vorige maal. - Wat het bewijs-nommer betreft, dat gij de vorige maal niet hebt ontvangen, gij moet U in zoo'n geval direct wenden tot den uitgever. De bewijs-nommers worden niet meer, zooals onder de vorige redactrice, door mij verzonden; maar door hem.
H.H. te S. Uw brief beantwoord ik later. Uw hoofdartikel heb ik in dank aangenomen. Ik plaats het gaarne.
J.B.N. te S. Gij schrijft over ‘een reisje maken’ als U dat bewuste plan gelukt. - Ik ben benieuwd te hooren, of dit inderdaad gelukt is; en zal dus afwachten wat ik daarover van U verneem. Wat Uw schrijven over ‘zelfmoord’ betreft, daarover schreef mij een der correspondenten iets, dat ik zal overnemen ten nutte van anderen, te zijner tijd, omdat zij-óók dáárin groot gelijk heeft. - Gij zult het zeker met haar ééns zijn.Ga naar voetnoot1)
Mevr: de Wed. Z. de V. geb. B. - Ik zal U van déze Lelie een ex: toezenden, omdat ik geen tijd heb tot particuliere corr: - Van niet-abonnés kan ik op dit oogenblik géén vertalingen plaatsen, tenzij 't iets héél-bijzonder-goeds is. Als gij U abonneert, en vertalen wilt voor de Lelie, dan moet gij korte, pás-uitgekomen stukjes kiezen, liefst uit héél weinig-gelezen tijdschriften. - Gij moet ook zekerheid kunnen geven, dat er in àndere tijdschriften nog géén vertalingen zijn opgenomen van 't zelfde stuk dat gij vertaalt. En dat kunt gij alléén dáárdoor, dat gij onmiddelijk iets vertaalt dat zooeven uitkwam, (dus b.v. nóóit uit oude boeken, of uit lang-verschenen nommers van buitenl: tijdschriften.) ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|