De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| |
II.Hooggeachte Redactrice! Naar aanleiding van de vraag van J.B. in uw blad van 19 dezer, waarvan de inzendster den wensch uitspreekt, dat eenige lezers hun opinie mededeelen, wil ik met genoegen zeggen, hoe ik er over denk. In tegenstelling met den heer Breedveld (zie zijn ingezonden stuk in de Lelie van 26 Aug.) meen ik, dat groot verschil in leeftijd tusschen man en vrouw bepaald niet goed is, niet alleen indien de vrouw, doch ook als de man de oudste is. In beide gevallen, geloof ik bepaald dat désillusie het eind zal zijn, in beide gevallen geloof ik, dat voor liefde werd aangezien wat slechts warme vriendschap was. En vriendschap toch, hoe innig ook, is iets anders dan liefde, dan liefde tusschen man en vrouw. Aan vriendschap immers ontbreekt de zinnelijke factor, die in de liefde het lichaam bevredigt. Men onderschat vaak dien zinnelijken factor, doch men cijfere dien niet weg, want men zal bedrogen uitkomen. Ik geloof bepaald dat een veel oudere vrouw of veel oudere man niet zal kunnen voldoen aan de zinnelijke behoeften van een zooveel jongere man of vrouw en dat daarom het huwelijksgeluk vroeg of laat zal verdwijnen. Want lichaam en ziel vragen bevrediging. Ongelukkig de gehuwden, die alleen het lichaam kunnen bevredigen; wier zielen, in plaats van in heerlijke harmonie te leven, in eenzaamheid ronddolen, ongelukkig, zeer zeker. Doch beklaag ook hen, die zich voor 't leven aan elkaar verbonden en slechts ziele-verwantschap meebrachten ten huwelijk, die elkaar niet kunnen geven wat des lichaams is. En dit laatste nu meen ik, zal maar al te vaak het geval zijn bij een huwelijk tusschen menschen die veel in leeftijd verschillen. De meeste kans op 'n harmonisch geheel van lichamelijke en geestelijke liefde hebben naar mijne meening man en vrouw van ongeveer gelijken leeftijd. Nog een gevaar bij zulk een ongelijk huwelijk is m.i. hierin gelegen dat bij den oudere in leeftijd de zinnelijke begeerte grooter zal zijn dan wel gewenscht is. Ik vind het onnatuurlijk als bijv. 'n veel oudere man 'n jong meisje huwt; als het verschil erg groot is, wordt het zelfs stuitend. En nu de sexueele bezwaren daargelaten, zal niet de jongere te veel opzien tegen den oudere en zal niet deze den jongere beschouwen als onmondig, als nog een kind? En behooren niet man en vrouw als trouwe makkers het leven door te gaan, elkaar tot steun, elkaar tot leering en veredeling, om elkaar te brengen tot het goede, tot het waarachtig mensch-zijn? En hoe zal dat kunnen waar de een zooveel ouder is? Mij dunkt dat dan de oudere wel zijn invloed zal uitoefenen op den jongere, doch omgekeerd hij-(zij-) zelf alleen zal staan en elders steun en leering zal moeten zoeken. Wat den heer Breedveld nog aangaat: over den smaak valt niet te twisten, doch ik geloof niet dat vele mannen met hem een oudere en hooger staande vrouw tot levensgezellin zullen begeeren. Liefde tot zulk 'n vrouw, zou geloof 'k, veel overeenkomst hebben met de liefde van in kind tot z'n moeder. Ik geloof eerder dat, in 't algemeen, een man in de vrouw waardeert en adoreert de liefde-gevende, die hem het leven blij en zonnig maakt, maar in haar niet zoekt eene intellectueele of moreele meerderheid, om hem tot gids te dienen op den weg des levens. Hiermede hopende aan den wensch van J.B. te hebben voldaan, blijf ik, geachte Redactrice, gaarne hoogachtend Uw dienstw. P.V.G.R. H. 29 Aug. '03 | |
[pagina 191]
| |
III.4 Sept. 1903. Geachte Redactie.
Wegens ziekte slechts een kort woord aan den Heer Naaktgeboren. De Heer N. redeneert bezijden mijn vraag. Hij zegt dat Jezus aanmaande geld en goed aan de armen te geven, wat een heel andere quaestie is, en dat hij de opheffing van den privaten eigendom niet aanviel, wat nogal natuurlijk lijkt aangezien niemand toen, geloof ik, over iets dergelijks, op groote schaal, dacht. - De Heer N. zegt verder dat: als de mogelijkheid tot opheffing bestaat, deze zeker goed en noodzakelijk zal zijn. Maar slechts een klein getal menschen staat haar voor en van deze zijn lang niet allen overtuigd en geen enkele kan mogelijkheid of nuttigheid bewijzen. Voor iets dergelijks twijfelachtigs fel te strijden, noem ik onverantwoordelijk, men zij overigens zoo democratisch als men wil. 't Kan best zijn dat na 10 of 100000 jaar de toestanden in den geest van den Heer N. zullen zijn gewijzigd; maar dan zullen de aarde en het menschdom ook wel geheel veranderd zijn en er zullen dingen zijn gebeurd en uitgevonden, waarvan wij nu zelfs geen vermoeden kunnen hebben. - Geforceerde invoering der opheffing zou, dunkt mij, de wereld allerzonderlingst in 't honderd doen loopen! - Overigens is de Sociale Quaestie van alle kanten in dikke boeken behandeld en zou 't wat belachelijk zijn als wij dat in een paar regelen gingen doen. - Ik verzoek den geachten Heer N. dringend hierop niet te repliceeren; ik kan niet meer antwoorden. Met hoogachting Uw. dw. B.J. LYCKLAMA à NIJEHOLT. |