grijpen kan, en návoelen.... Ik veroordeel U niet; ik bekláág U.... Maar, waar gij bij mij komt om raad, om steun, als eene die zoekt in mij een hulp, een troost, daar roep ik U toe, vóór het te laat is: Ik ben ervan overtuigd dat juist een waarlijk-hoogstaande vrouw overwinnen zal zichzelve, en haar eigen-liefde-leven zal kunnen beheerschen, waar het geldt goed te maken aan haar kinderen, waar het geldt haar kinderen eenmaal vrij in de oogen te kunnen zien....
En, mevrouw, dat zult gij niet kunnen, gij zult Uw oogen moeten neerslaan voor die kinderen, die door Uw wil ter wereld kwamen, als gij hen opoffert thans aan Uw plicht jegens hun vader, aan uw plicht jegens hen....
- Er zal een tijd komen, waarin Uw liefde tot dien man, die thans Uw leven vervult, voorbijgaat, waarin Uw passie zwijgt.... En ik vraag U, hoe zult gij dan in de oogen zien van die onschuldige, door Uw onbedachtzaamheid tot leven veroordeelde kinderen, die dragen den naam van den door U verlaten echtgenoot; van die onschuldige kinderen, wier jeugd gij hebt verwoest, wier kinderleven door Uw egoïsme is overschaduwd....
En, omgekeerd, valt het U niet in, als een troostende gedachte, als de gedachte die U kracht kan geven tot volhouden en overwinnen, dat er een tijd zal komen, waarin Uw zonen en dochteren U zullen danken, omdat gij hen hebt bereid een lieflijk thuis, een zonnige jeugd, een veilige toevlucht voor de stormen van 't leven; omdat gij hen zijt voorgegaan in stille plichtsbetrachting jegens den man die immer toch, - volgens Uw eigen getuigenis, - voor hen is ‘een goede, liefdevolle vader,’ den man, aan wien zij, door Uw beider wil, hun leven hebben te wijten -!
Gelooft gij niet met mij, lieve mevrouw, dat het hoogste vrouwengeluk is: gelukkig te maken de levens die wijzelf het aanzijn schonken?
Zie, dáárom spreek ik nog niet eenmaal van zoo iets als plichtbesef, als verantwoording óók jegens Uw man, wiens schuld het in elk geval niet is, dat gij een ondoordacht huwelijk met hem hebt gesloten.
Ik sprak daarom opzettelijk tot hiertoe slechts van Uw geluk; dat gij m.i. niet vinden zult door het verzaken van Uw heiligen moederplicht....
Gij bedriegt U grootelijks, lieve mevrouw, waar gij mij schrijft: ‘Ik wil desnoods al mijn kinderen aan mijn man afstaan, “om maar zelve vrij te zijn.”’ - Gij bedriegt U grootelijks, wanneer gij meent dat een geluk tot zùlk een prijs gekocht ècht-éérlijk-mooivrouwengeluk zou kùnnen worden. -
Of, als dat wáár is, als gij werkelijk alle verantwoording aldus van U zoudt kunnen en willen schuiven, alléén om te zoeken een egoist zingenot-geluk met een nieuwen man, dan...., vergeef mij mevrouw, - dan zijt gij géén hoogstaande, liefhebbende vrouw, maar slechts een zinnelijk-begeerige deerne...
En al Uw verzekeringen, dat gij Uw kinderen ‘lief hebt’, waren dàn.... leugen en schijn....
Maar toch, ik wil niet eindigen zonder óók ‘het plichtbesef’ te hebben aangeroerd.
Want, valt het U dan geen oogenblik in, mevrouw, dat de man dien gij huwdet méér is dan alléén de vader Uwer kinderen; dat hij óók is de man die voor U heeft gezorgd, voor Uw huishouden arbeidde, offers bracht voor Uw gemeenschappelijk samenleven, offers, van allerlei aard....?
Valt het U dan geen oogenblik in, dat gij hem genomen hebt tot Uw echtgenoot uit vrije keuze; en dat er daarom óók schuld kan en zal geweest zijn bij U, toen gij den stap deedt: schuld van allerlei aard,... omdat gij het aardig vondt tegenover Uw kennissen, zoo jong reeds ‘getrouwd’ te wezen,... omdat gij een mooie, onafhankelijke positie van getrouwde-vrouw aangenamer vondt dan voor Uzelve te moeten werken,... omdat gij misschien een weinig zinnelijkverliefd waart, (wat zoo iets heel anders is dan liefde),... omdat gij wel graag een kindje wildet hebben..., omdat gij, in één woord, wel de goede zijden van een huwelijk hebt overwogen, maar niet de schaduwkanten. -
En nu, omdat U een nieuw ‘geluk’ roept, wilt gij den man, die geen schuld heeft aan dit Uw onbedachtzaam-doen, toen gij hem hebt gehuwd, verlaten uit puur egoïsme...
Valt het U dan geen oogenblik in, dat wij allen de verantwoording moeten dragen onzer eigen daden; dat het slecht is die te schuiven op de schouders van een ander, en te zeggen: ‘Ik was zoo jong’, of: ‘Ik wist niet wat ik deed’..., en daarmede een ander geluk te verwoesten, uit begeerte zelf ‘vrij’ te worden?...
- - Zie, mevrouw, ik ontzeg U, - zelfs indien alles wat gij schrijft wáár is - het recht den man te verlaten die aan U geen schuld heeft, die het niet helpen kan dat gij U lichtzinnig hebt verbonden, dat gij jarenlang hebt genoten van zijn zorgen, zijn geld, zijn