van Lucie's gezicht op 't cabinetportret vóór hem op tafel. Hij richtte zich overeind om beter te kunnen onderscheiden, maar ook dat hielp niet. Hij rekte zich uit en nam het van de tafel....
Toen ging hij achterover liggen, het aldoor bekijkend met stille aandacht.... Hoe mooi waren toch die oogen, zoo rein, zoo devoot en zoo kinderlijk vertrouwend nog! Hoe kort nog zouden die lieve kijkers zoo open en vol naiveteit de wereld inzien.... Hij zette 't weer weg, met een zucht.... hij wou nu maar niet meer aan haar denken, totdat alles beslist zou zijn.... Hij zou zijn moeder maar eens roepen....
En zij kwam dadelijk, haar vriendelijk gezicht over hem heenbuigend, vragend of zij erg lang weggebleven was, of zij de lamp maar aan zou steken en hem wat voorlezen?....
Ja, dat was goed, dat wel graag. En al luisterend naar die zachte lieve stem, voelend haar warme hand op zijn arm, sliep hij spoedig in van oververmoeidheid.
Dien nacht was zijn slaap rustiger dan te voren; 't leek wel of met zijn vast besluit de rust en kalmte van zijn hart hem hergeven waren; hij werd tenminste moediger en frisscher wakker dan in langen tijd.
Hij verlangde nu ook maar naar Lucie's komst, om haar alles te vertellen en haar vergeving te smeeken... en de uren leken hem dan ook eindeloos. Doch toen zijn moeder op het dineruurtje zijn eten boven bracht, kon hij er bijna niets door krijgen en zette hij het schier onaangeroerd ter zijde.
‘Wat is dat nu, jongen, niet gegeten?’ knorde Mevrouw, toen zij weer kwam kijken.... zóó zal je wel weer sterk worden.’
Hij lachte om haar leuke boosheid en ineens zei hij, haar hand in de zijne nemend: ‘zeg moedertje, wil u me een groot plezier doen?’
‘Ja, wat dan Paul.... Zeg 't maar....’
‘Wil u me, als Luus straks komt, een poosje met haar alleen laten, ik heb zooveel met haar te praten - en - boven de conventie is ú toch verheven, nietwaar?’
‘Ik zou 't toch wel gedaan hebben, Paul, want ik begrijp wel dat je elkaar veel te vertellen zult hebben, je moet me dan maar roepen hoor!’
Hij kuste hare hand. ‘Dank u wel moeder.’
Samen praatten zij nog een uurtje, bewonderden den mooien zonsondergang en, toen een lichte schemer tegen half 7 inviel, werd er gebeld....
Paul schrikte op, zijn handen werden ijskoud.
‘Daar zal zij zijn, ik zal eens even kijken’ zei Mevrouw de trap afgaand.
Hij luisterde met ingespannen aandacht en ingehouden adem, doch het bonzen van zijn hart was hem hinderlijk in 't hooren. In een poging tot kalm-zijn, ging hij overeind zitten, zijn lakens om zich heen netjes leggend, maar toen haar zacht melodieuse stem even tot hem opklonk, kwam het zweet op zijn voorhoofd parelen.... Door zijn hevige ziekte was zijn wilskracht natuurlijk ook verzwakt en was zijn heele stemming weeker....
Daar kwamen zij de trap op.... met starende oogen keek hij naar de deur, waardoor zij binnenkomen zou.
Hij hoorde zijn moeder zeggen: ‘Deze deur Lucie, ik kom zoò...,’ en toen kwam zij binnen.
Ze stond blozend even stil bij de deur... Hij zag haar aan zooals zij daar stond in haar jeugdige schoonheid, de donkere oogen, beschaduwd door den breeden zwarten hoed, vol teederheid op hem gevestigd en toen in een uitjubeling van zijn groot, vurig verlangen strekte hij zijn armen naar haar uit ‘Lucie - lieveling.’
Zij snelde op hem toe, de bloemen die zij in de hand hield, vielen op het dek en haar in zijn armen nemend, drukte hij haar zwijgend aan zijn hart.
Toen maakte zij zich los uit zijn omarming, legde hoed en mantel even af op zijn verzoek en kwam toen naast zijn bed zitten, hem teeder streelend over haar en wangen. ‘Wat ben je toch mager geworden, Paul’ zei ze ontroerd - ‘maar je bent nu toch bijna weer beter.... o ik was zoo vreeselijk angstig al die dagen.... ik heb God zoo om je behoud gebeden....’
Hij kuste innig haar hand. ‘Heb je voor mij gebeden, lieveling?’ en zacht vragend ‘hadt je veel verdriet gehad, als je mij had moeten missen?’ Zij vlijde haar hoofdje even naast het zijne ‘o Paul’ zei ze, zielsbedroefd bij die gedachte.
‘Kun je mij nooit meer missen, Lucie, - nooit meer?’
Zij keek hem oprecht in de oogen en zei in vaste overtuiging: ‘Neen nooit meer.... nooit meer. Hij kreeg een hoestbui en moest even uitrusten. Toen begon hij weer: “Ook niet als ik je eens tegenviel, als ik eens