De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdCorrespondentie van de redactie met de abonnésGreta. Ja, zeker. Uw brief met die vertrouwlijke inlichtingen omtrent Uw leven herinner ik mij van a - z; en hartelijk hoop ik dat het U in Uw nieuwe woonplaats héél voorspoedig gaan moge, en ik nog eens weer van U zal hooren. - Gij hebt waarschijnlijk over het hoofd gezien, dat ik zelve U in een der laatste nommers van den vorigen jaargang schreef over die vertalingen! Uw voorstel dienaangaande neem ik thans gáárne aan. Zendt dus s.v.p. wat gij hebt liggen. Er is onder de corr: nog een andere niet-zakelijke brief van U, dien ik later beantwoorden zal; als ik mij een beetje heb doorgewerkt door de opeenhooping van correspondentie, thans ontstaan door mijne afwezigheid in mijn vacantie. Climatis. Ook van U ligt er nog een vroegere brief; maar ik begin met den laatsten te beantwoorden, omdat ik U ook mijnerzijds gaarne, in antwoord op Uw vraag, eenige boeken wil toezeggen voor Uw protégee. Nu gij er echter reeds zoovele gekregen hebt, zou het misschien aanbeveling verdienen dat gij mij een lijstje toezendt van datgene wat gij reeds hebt ontvangen, opdat ik niet toevallig hetzelfde zend. Ook wil ik graag weten of de dame in questie Fransch, Engelsch en Duitsch leest, of alleen Hollandsch; - en welk sóórt van literatuur zij prefereert? - Uw vriendin staat natuurlijk, waar het de opname van haar bijdragen, van welken aard ook, geldt, in zooverre achter bij abonnées en abonnés, dat deze, bij gelijke waarde van 't aangebodene werk, vóórgaan bij plaatsing. Maar als het werk goed is, plaats ik het óók van niet-abonnées en niet-abonnés. - Uw stukje waarover gij schrijft is thans reeds ter perse, en komt dus in een der e.k. nommers. - Ik zag uit Uw briefkaart dat gij zelve nu ook van huis zijt. Hartelijk dank voor de toezending daarvan. Neen, een leven van louter ‘nietsdoen’ zal wel niemand op den duur bevallen. Maar ik geloof dat ook die uitdrukking, even als zoovele andere, een zeer misbruikt ‘Schlagwort’ is geworden. ‘Nietsdoen’ beteekent in de oogen der moderne man-wijven: geen betrekking bekleeden, geen omschreven ‘werk’ verrichten, M.i. is hun behoefte daaraan alleen een droevig bewijs te méér hunner jammerlijke leeghoofdigheid. Want menschen, vrouwen ook, die wat beteekenen, an und für sich, die een eigen karakter bezitten, een persoonlijkheid zijn, kunnen heel goed zichzelf bezighouden, putten voldoende uit zichzelf, en uit 't leven en de ervaringen daarvan, zonder dat ze behoefte voelen aan den tredmolen en den sleur van een ‘dagtaak’. Ik heb mij nooit een enkel oogenblik van mijn leven ‘verveeld’; ook niet, (zooals ik vele dagen van mijn jonge-meisjesleven heb moeten doen), wanneer ik uren en uren achtereen doodstil naast een zieke zat, zonder dat ik zelfs durfde te lezen om het geruisch van het bladen-omslaan! Dan had ik mijn gedachten toch nog in elk geval tot gezelschap! En het troostend gezicht op de boomen en bloemen van onzen tuin! - Maar de meeste menschen kunnen 't niet op die wijze in zichzelve zoeken, en die schreeuwen dan het hardst mee over 't onbeteekenende van een leven van ‘nietsdoen’. Net alsof hun wijzige vereenigingetjes van ‘nuttige’ liefhebberijen, in reformkleeding, en zedelijkheids-sport, en dienstbodenbeschaving, etc., etc., zoo vreeselijk veel méér beteekenen dan ‘nietsdoen’! Dat deze bemerking allerminst Uzelf geldt, lieve Climatis, weet gij wel; want Uw leven lijkt allerminst, naar wat ik ervan weet, op dat der moderne man-vrouw. 't Komt mij door de uitdrukking van Uw brief in de pen, maar heeft met Uzelve natuurlijk niets te maken. Vriendelijk gegroet.
Tettie. - Gij zijt een ‘nieuwe abonnée’, en dus hebt gij niet gelezen hoe ik in den vorigen jaargang steeds opnieuw met instemming herhaalde: een daarin geschreven zinnetje van de hand van Mevrouw Marx - Koning: ‘De menschen kunnen niet lezen wat er stáát.’ Dit zinnetje zou ik U ook wel willen toeroepen ter betrachting, waar gij mijn correspondentie met ‘Margot’, zoo averechts hebt opgenomen; alsof ik, zonder uitzondering, per se elke vrouw ongelijk geef die haar man verlaat ná het huwelijk. Lees s.v.p. die correspondentie aan Margot, (in het eerste nommer van den nieuwen jaargang) nog eens heel nauwkeurig over. Dan zult gij zien, dat het daarin door mij geschrevene ziet op die soort vrouwen die om bijredenen huwen, zonder groote, echte liefde, en die zich dan weer losmaken van den band uit gebrek aan éénig plichtsbesef; - in één woord op die vrouwen die ik pleeg te noemen: de moderne man-wijven. 't Door U genoemde, zeer zeker zeldzaam-voorkomende geval, dat een vrouw, na een kort huwelijksleven, genoodzaakt wordt haar eigen liefde te verzaken, omdat zij den man - die háàr om bijredenen trouwde, - niet kan voldoen en boeien, is zeer zeker een voorbeeld van omstandigheden waarin het vrijwillig heengaan der betrokken vrouw een geoorloofde, misschien wel een nobele daad is. - Ik hoop dat gij mij | |
[pagina 62]
| |
nu beter begrijpt, want het zou mij zeer spijten indien er op dit punt eenig misverstand bleef bestaan. Schrijf mij dus gerust nog eens, als gij wilt; het onderwerp trok trouwens de aandacht van méérdere correspondenten. Zoo schrijft mij een andere dame, dat er h i. soms jonge-meisjes trouwen die niet begrijpen wat die huwelijksdaad beteekent: ‘naar lichaam en ziel’. Wanneer dan zulke meisjes tot de ontdekking komen harer lichamelijke slavernij, acht de schrijfster haar vlucht van hun man volkomen geoorloofd, omdat ze immers zich lichamelijk verkochten zonder het te begrijpen. - Iets dergelijks wordt zeer-mooi uitgewerkt in ‘Elli's Ehe’ van Juani Aho. Ik wijdde aan het onderwerp in dat boek behandeld een opstel in ‘Over Boeken en Schrijvers’Ga naar voetnoot*). - De jonge predikantsvrouw in questie is een treffend voorbeeld van een dergelijk niet weten wat ze doet. Toch loopt ze niet weg van haar man, maar berust. - Ik voor mij zou 't zeker in haar geval wèl gedaan hebben. Dit staat voor mijzelve zóó vast, dat ik niet aarzel het ronduit te bekennen. Ik laat in 't midden in hoeverre ik daarin gelijk heb, want ik treed niet op als ‘voorbeeld’ in dezen; maar ik erken volmondig dat het mij persoonlijk onmogelijk zou zijn onder de bovenbeschreven omstandigheden te blijven samenleven met een man; evenzeer dat ik stellig hem verlaten zou als ik hem niet meer liefhad. Maar ik herhaal: een en ander heeft niets te maken met de bewuste correspondentie aan Margot; welke correspondentie niet ziet op die huwelijken waarin de vrouw trouwt uit een of andere bejammerenswaardige vergissing; maar op hen die om bijoogmerken of berekening, en zeer goed wetende wat zij doen, zich verkoopen. - Overigens, naar mijn ervaring zijn er heden ten dage al heel weinig meisjes meer zóó onwetend op dit punt, als vroeger het geval was; gelijk b.v. in dat van de predikantsvrouw uit ‘Ellis Ehe’....
Eius. Het bovenstaande is reeds een gedeeltelijk antwoord op Uw brief. Het andere beantwoord ik eerst later, om dezelfde reden waarom ik ‘Greta’ thans slechts gedééltelijk kan beantwoorden. Intusschen reeds nù mijn dank voor Uw vertrouwen in mij. Wat ik kàn doen om U te helpen, doe ik gáárne. -
Laboremus. Gij moet den heer Veen-zelf vragen hoè hij dat uitrekent met Uw honorarium, want ik weet het niet. (Voor 't laatste stukje 't zelfde honorarium als voor 't andere). Maar gij moet, dunkt mij, op dat punt leeren zuiverder te voelen; want, of gij moet heelemaal niets willen ontvangen voor Uw werk, of, als gij dat wèl wilt, dan moet gij er ook niets in vinden behoorlijk Uw rekening uit te schrijven, en te specifieeren wat U toekomt. - Gij schrijft mij zoo sympathiek over Uw ‘angst’ wat dengene betreft dien gij liefhebt, wanneer hij niet bij U is. Alles wat gij op dat punt zegt, vind ik zoo teeren juist-gevoeld! Daarom acht ik het dubbel noodig U er rouduit op te wijzen, dat Uw gevoel in deze geldquestie heelemaal niet zuiver is. Het is een ‘lievigheid,’ die ik wel eens meer van sommigen heb gehoord: ‘dat ze 't zoo naar vinden zich te laten “betalen”’; maar dat is geen wezenlijke, echte wáárheid, maar niets dan aanstellerij. Van tweeën een. Of men moet iets doen, héélemaal uit zelfopoffering, scheppingsdrang, of wat dan ook, en elke betaling daarvoor weigeren, of, als men 't eerlijk-verdiende geld accepteert, dan moet men er ook niet zooveel gewag van maken, maar die zaak van 't honorarium als zaak behandelen. De grootste genieën op èlk gebied laten zich, ook al hebben ze 't finantieel niet noodig, dúúr betalen voor hun gevoeligste scheppingen. Nobele doktoren en menschlievende pleegzusters nemen immers toch ook honorarium aan, voor hun zoo edele taak. Ik voor mij vind er dus niets in dat gij hetzelfde doet voor Uw letterkundigen arbeid. Maar als gijzelve er wezenlijk tegen opziet ‘Uw verdriet U te laten betalen,’ dan vind ik het precies 't zelfde of gij weinig of veel, halve, kwart, of heele-kolommen in rekening brengt. Gij moet dan in 't geheel niets willen ontvangen. - Denk nu maar niet dat ik U hard vallen wil met deze terechtwijzing. Ik wil U alleen maar wáárschuwen tegen een onverstandig toegeven aan ziekelijke spelerij met zoogenaamd fijn-voelen; wat niet is wáár-gevoel in de werkelijkheid. Neen, die dame heet anders dan gij meent. - Uw Ingez: stuk aan die àndere dame vond ik minder geschikt tot plaatsing. De questie was van zóó teeren aard, dat al te veel geschrijf erover niet wenschelijk was, dunkt mij; juist voor de betrokkenen zelf. Hartelijk gefeliciteerd met die uitnoodiging tot medewerking, die gij van dat tijdschrift hebt ontvangen. Waarom gij Uzelf dus juist nu een ‘ongelukskind’ noemt, vat ik eigenlijk niet. Ik vind dit nu juist nog al een mooie aanmoediging voor U. De questie of 't geen gij zùlt maken dan zal worden aangenomen, is nu geheel van later zorg. Vóór alles moet gij in de rechte stemming zijn, en afwachten tot de inspiratie komt. Niet gaan denken: ‘Wat zal ik nu eens op bestelling gaan schrijven?’ - Dank voor Uw briefkaart uit Bonn. Ik was in 't St: Johannishospital terwijl men de Rheinbrug bouwde, of liever gezegd er de laatste hand aan legde. Vóór mijn vertrek zag ik haar nog bijna kant en klaar. 't Is een aardige kaart ervan.
Angelique. Als ik kan, zal ik U spoedig particulier antwoorden. Ik was zeer onder den indruk van Uw brief, die mij niet weinig verbaasde; omdat ik, toen wij elkaar spraken, tegen U zweeg over Uzelf, uit discretie; weinig vermoedend dat het juist Uw wensch was met mij over Uw omstandigheden te spreken. Ik heb altijd zulk een innigen angst iets te vragen dat ook maar zwéémt naar onbescheiden-schijnen. Van daar dat ik steeds wacht of men mij iets te zeggen heeft, liever dan vertrouwen te willen uitlokken. Ik vermoedde geen oogenblik dat ik U van dienst of hulp kon zijn, en ben gaarne bereid als het in mijn macht is.
Hemuja, dank ik hartelijk voor de Ansichtskarte. Ik ken het plekje niet. - Ik houd mij aanbevolen voor een brief, want ik was al bang dat mijn antwoord verdriet had gedaan.
Anna te Hilversum. Hartelijk dank voor de bloemen! - Ik ontving het opstel en de bijdrage beide in orde. 't Spijt mij zoo erg dat Uw brief, met dat vriendelijke ‘morgengroetje,’ juist kwam toen ik van huis was. Want ik voelde zoo innig mee voor Uw schrijven, en waardeer het zoo, dat gij, in die stemming, toch nog aan mij dacht, en mij hebt willen genoegen doen. Ik geloof dat weinig menschen zóó voor dat leed dat gij mij toevertrouwt zullen kunnen meevoelen, als ik het kan. Want ik-zelve heb op dat punt bittere ervaringen gehad. Als ik kan, vertel ik U daarvan nog wel eens particulier. Nogmaals heel hartelijk gedankt!
Mevr: Ld. te Den Haag. - Gij zijt de eenige, (en ik ontving heel wat brieven van blijdschap over de portretten-reeks), die U beklaagt over ‘dubbel-vouwen’ van het portret van Mevrouw Marx-Koning. Kan de schuld dus niet liggen bij de post, of bij Uw boekhandelaar? Of zijt gij rechtstreeks geabonneerd? In elk geval wil ik gaarne den uitgever Uw klacht overbrengen, want gij hebt groot gelijk dat een vouw het portret bederft. En dat mag niet. -
Epano. - Zeer hartelijk dank voor de bloemen, en de vriendelijke woorden.
C.C. Dank voor de mooie bloemen! - 't Spijt mij natuurlijk heel erg, dat ik ze gemist heb. Maar nu heeft een zieke ervan genoten. En ik geloof U al genoeg te kennen, om te veronderstellen dat gij dit goede doel van ganscher harte zult toejuichen; al hadt gij ze dan ook voor mij persoonlijk bestemd. Weet gij wáármee ik mij in Uw brief amuseerde? Met Uw leuke meedeeling, dat gij dat portret van mij (wèlk weet ik niet), zoo ‘trotsch’ vindt. Wel, ik durf beweren dat niemand, die mij ook maar een béétje kent, van welken rang of stand of klasse ook, mij ‘trotsch’ zal kunnen | |
[pagina 63]
| |
vinden. Trots is zóó iets dom-belachelijks en innig-onnoozels! In dat opzicht zal ik U bij eventueele kennismaking wel meevallen, durf ik U gerust voorspellen. - Over geloof willen we niet redetwisten, nietwaar? Ik vind het heerlijk voor U dat gij zóó gelooven kunt als gij 't doet, en wensch U allerminst te bestrijden in een meening die ik, voor al wie haar deelen kan, vrij wat gelukkiger acht, dan twijfel. - ‘Zieleleven’ ken ik alleen door een recensietje uit een of andere courant. Ik zag daaruit, dat op elk blaadje, onder of neven de zielverheffendste gedachten, staat afgedrukt een advertentie; b.v. een margarine-aanprijzing neven een beschouwing over de hóógste liefde, etc., etc.! Als dat wáár is, lijkt het mij niet erg geschikt om in de verheven stemming te blijven. Ik zou in lachen uitbarsten als ik zulke ‘verheven’ kalender-blaadjes, met boter en godsdienstzin dooreengemengd, 's ochtends aftrok. Maar misschien is de recensievoorstelling eenzijdig? Nogmaals vriendelijk dank voor brieven en bloemen. -
Mej: P.P. te W. 't Heeft wel lang geduurd vóór ik U antwoord, maar toch heb ik Uw brief even lief als zoo menig ander die ik vóór liet gaan. 't Hangt zoo af van allerlei nevenomstandigheden wie 't éérst aan de beurt komt. - Naar ik hoop, vindt gij thans minder vreemde woorden en minder fransche, duitsche, of Engelsche zinnen in de Holl: Lelie dan vroeger 't geval was. Ik doe althans mijn best stééds aan Uw wensch te denken; maar soms is het moeilijk de juiste vertaling voor een of ander te vinden. - Dank voor Uw vriendelijke woorden. Een portret van mij komt te zijner tijd in de Lelie. - ‘Vrijpostig’ vind ik Uw vraag heelemaal niet. Nogmaals heel veel dank. En als gij lust voelt tot schrijven, of eenig ander bezwaar hebt, (zooals dat vroegere over de vele vreemde woorden), vertel het mij dan gerust. Steeds tot Uw dienst.
C.D. te Mt. Neen, ik denk heelemaal niet: ‘Hoe is die juffrouw er toe gekomen mij zóó te schrijven!’ - Ik begrijp véél te goed de waarde van echt geloof, om U niet wezenlijk dankbaar te zijn voor Uw goede bedoelingen. M.i. zult gij, als R.K., gelukkiger zijn dan een protestante; omdat het voor U minder gemakkelijk is tot twijfelen verleid tc worden, dan voor protestantsche vrouwen. Hoe dit zij, gij weet in elk geval hoe hoog ik de R.K. leer stel! En ik waardeer het zeer dat gij zoo voor mij meevoelt, en mij op die wijze gedenkt. Op die wijze te worden liefgehad, is mij heel veel waard. Vriendelijk dank!
Kootje. Welzeker. Gij moogt mij over dat alles schrijven. Daarvoor dient het Blad. Wat die godsdienstquestie betreft, zou ik U raden een Ingez: stukje te maken, met de bewuste vragen gericht tot de of den auteur van dat door U bedoelde Hoofdartikel. Hij of zij zal u zeker gaarne antwoorden. (Welk artikel bedoelt gij?) - Den door U bedoelden predikant ken ik niet persoonlijk. Ja, dat ben ik volkomen met U eens, dat men van Wolfgang van der Mey zeggen kan: ‘Le style c'est l'homme’. Ik denk juist zoo over hem als gij. Maar ik ken hem niet persoonlijk. De ‘vragenbus’ is geloof ik alleen voor abonnés, maar dat weet de uitgever U beter te zeggen dan ik. Zooals gij ziet is de vraag van U thans daarin opgenomen. - Uw eventueele vragen over die godsdienstquestie kunt gij doen zonder Uw naam in het Blad te noemen. 't Is voldoende als ik dien weet. - Ik herhaal ten overvloede nog eens: gij kunt zonder eenige terughouding aan mij schrijven over de questies die U interesseeren.
Amy te D. - Ik vrees dat het door U vertaalde gedicht veel te lang zal zijn voor dit Blad. Vriendelijk dank voor Uw schrijven.
Beb te S. Ik ben blij dat mijn eerste antwoord aan U, U niet heeft teleurgesteld; omdat ik vreesde dat het U misschien een béétje zou ergeren. Maar gelukkig schijnt gij 't te hebben begrepen, geheel zooals het was bedoeld; namelijk als mijn éérlijke ondervinding waaraan nu eenmaal niet is te veranderen. - Wat verdere brieven van U aangaat, behoeft gij geen oogenblik bang te zijn dat ik ze ‘onbeduidend’ zal vinden. Schrijf zooveel gij wilt, ook over Uzelf; juist daardoor leer ik U kennen, en kan ik misschien iets voor U zijn.
Muttopius. Daar Uw bijdrage ongeteekend is, laat ik haar ongelezen liggen. Ik neem onder geen omstandigheden werk aan van iemand die mij zijn of haar naam niet noemt. Het blijft redactie-geheim; maar ik moet den naam van elken auteur in dit Blad weten.
Una, dank ik vriendelijk voor haar waardeerend schrijven van April.
Y.Z. Het opstel ontving ik in goede orde. Van de dame waarover gij schrijft hoorde ook ik-zelve nooit meer iets. Daar zij met mij in het begin een paar malen uitgebreid over het plan in questie in correspondentie trad, veronderstel ik dat zij opnieuw ongesteld is geworden. Neen, ik ken haar absoluut niet anders dan uit haar correspondentie aan mij. - Ja, wat het iets van de wereld zien betreft, zult gij nog wel wat geduld moeten hebben onder déze omstandigheden. Toch hoor ik van alle kanten, dat er in Uw vak voor vrouwen nog veel gelegenheid is tot plaatsing. Als gij dus de oogen maar openhoudt in die richting, zult gij nog wel eens gelegenheid tot vervulling van Uw wensch vinden, denk ik. Maar ik raad U aan toch vooral geen oude schoenen weg te gooien voor gij goede nieuwe hebt. In dat opzicht zijn vele menschen, en vooral vrouwen, veel te optimistisch. - Ik kan best begrijpen dat gij, juist in een hartelijke, warme stemming, 't minst in staat zijt die te uiten, en daardoor een stijven, koelen indruk maakt. Dat is een typisch-Hollandsche eigenaardigheid, die wij gemeen hebben met o.a. de Schotten. In 't algemeen zijn de noordelijke volken niet zoo vlug in het zich kunnen ‘geven’, als de zuidelijke rassen dat zijn. Wat gij schrijft naar aanleiding van het artikel van Mevr, Marx - Koning over ‘Oordeelt niet opdat...’, vind ik heel verstandig gezegd, en juist gevoeld. Daarom laat ik 't hier volgen, ten nutte van al de lezers. ‘Vindt U ook niet, dat, als men verdriet heeft gehad, men vanzelf afleert te oordeelen over anderen; de menschen zijn toch zoo weinig verantwoordelijk voor wat zij doen. Toen ik voor 't eerst zoo begon te denken, volgde daaruit de gevaarlijke gedachte: wat is slecht, wat is goed? Er beslaat geen verschil, en ik raakte geheel verward. Nu ben ik tot 't volgende besluit gekomen. Ik pas de woorden goed en slecht alleen toe op daden, niet op menschen; bijv. loopt eene moeder van hare kinderen weg met haar minnaar (Prinses v. Saksen), dan vind ik die daad slecht, afschuwelijk; de vrouw, die de daad beging, beoordeel ik niet, ik heb medelijden met haar; hoeveel en welke omstandigheden, indrukken, hebben er haar toe gebracht?’ Uw vraag ‘wat ik ervan zeg,’ dat Uw vriend, ‘die toch volstrekt niet ongevoelig is,’ zulk een angst niet geheel kan begrijpen als ik steeds voel om de gezondheid en het geluk en het behoud van die mij lief zijn, kan ik U gemakkelijk beantwoorden. M.i. voelt een man die dingen altijd een béétje anders, dan wij. 't Leven dwingt hem tot minder denken, méér doen. Hij heeft in één woord minder aanleg tot ‘grübeln.’ En zijn karakter, zijn liefdeleven, is daardoor niet zoo overgevoelig als dat eener echte vrouw gemeenlijk is. Om het uit te drukken met Byron: ‘For love is of man's life a thing apart;
't Is woman's whole existence....’
Natuurlijk zijn er op alle regels uitzonderingen. Van weerskanten. Ik spreek dus ‘im groszen und ganzen’ geoordeeld.Ga naar voetnoot*)
Mevr: v.d. H. de B. te A. Door mijn afwezigheid is aan Uw verzoek eerst heden voldaan. Ik wilde het met alle genoegen voor U in orde maken. Vragen voor de Vragenbus kunnen echter direct opgezonden worden aan den uitgever. - Dank voor al Uw vriendelijke woorden, die ik zeer op prijs stel. | |
[pagina 64]
| |
L.B. te E. bij Z. - Het spijt mij bijzonder dat ik 't bloemengeschenk misliep. Ik schrijf U héél gauw particulier op Uw laatsten brief. Dat ‘verzoek’ vind ik heel prettig. Doe het mij gerust ook. Is het heel indiscreet dat ik mij alvast verheug op de zonnebloemen? Daar gij niet graag in de corr: wordt beantwoord, laat ik 't hierbij. Nog veel dank.
Aan de verschillende vriendelijke vraagsters, om ook mijn portret in de Lelie, deel ik mede, dat dit ligt in de bedoeling van den uitgever. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. | |
Nagekomen correspondentie.L.H. te 's-H. Dank voor de prachtige rozen, die zich magnifique houden! | |
Overgebleven correspondentie.Mevr: L. te A. - Iris. - J.B.N. te S. - Bonaventura. - Maria D. - Climatis - Clara te Frankfurt. - M.v.H. te G. - Annie W. te H. - Hettie. - No. 114. - Willy. - N.H. te A. - D.M.K. te W. - Mevr: E.W. te B. op B. in Ned: Indië. - H.G. te D. - Huisvrouw. - Eius. - G.W.E. te Z. - Erika. - Aman. - H.H. te S. - T. te Amst: - Henri v. W. - Joop. - Abonnée. - Jan. - Joke. - B.C. te H. - Mevr: J.B.W. - Greta. - Frada. - Regina. - Colijn. - Armida. - Ingeborg. - Cor. - Protest. - Moedertje, en de nagekomene die niet afzonderlijk worden vermeld. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. Sluiting red: ged: |
|