De Hollandsche Lelie. Jaargang 17
(1903-1904)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdKousenbreien.In de ArbeiterinnenzeitungGa naar voetnoot*) van 7 Mei j.l. vond ik in de rubriek ‘für's Heim der Proletarierin’ het volgende: ‘Kousenbreien! - We hadden ook wel een ander opschrift kunnen kiezen. Want niet alleen hierover, maar over de waarde der vele handwerken waarmee vrouwen zich in haar leege uren bezighouden, willen we eens een woordje in 't midden brengen. Men beschouwt het tegenwoordig nog als 't kenmerk eener goeie huisvrouw, wanneer ze altijd, ook in haar vrije uren, met iets bezig is en dat bezig zijn draait nog steeds neer, zooals zoovele eeuwen lang reeds, op “vrouwelijke handwerken.” Maar die bezigheid is onnoodig geworden. Wie zou er tegenwoordig nog kousen breien, nu ze machinaal veel beter en goedkooper gemaakt worden, wie naait er nog nieuw ondergoed nu men 't beter en goedkooper klaar kan aanschaffen? Kaarsen maken doet geen enkele huisvrouw meer en evenmin zeep. Toch gebeurde dat vroeger wel en als 't nu niet meer 't geval is, dan komt 't omdat men is gaan inzien dat zulke dingen veel makkelijker in de fabrieken gemaakt kunnen worden. Maar kousenbreien! dàt moet nog thuis gebeuren, hoe'n geestdoodende arbeid 't ook is. Geen mensch kan dit werk op den duur kiezen als bezigheid in z'n vrijen tijd zonder geestelijk af te stompen. In de weinige uren die de arbeidsters vrij hebben moeten ze zich met andere dingen bemoeien dan met zulk eentonig en overbodig werk. Is 't niet verkeerd dat de kleine meisjes zoodra ze uit school komen weer moeten gaan zitten en nuttige handwerken maken, in plaats van eens vrij te kunnen ronddraven zooals de jongens? En de vrouwen zelf? Hebben ze geen gewichtiger dingen te doen dan naaien en breien? Moeten ze niet blij zijn als ze een paar vrije uren kunnen uitwinnen en liever een goed boek dan een breikous opnemen? Zouden ze niet vele dingen in de wereld beter begrijpen, zouden ze niet veel angsten en zorgen minder hebben als ze een juister kijk hadden op het eigenlijke wezen van al die drukkende zorgen? De afschaffing van zulken handarbeid is een deel van de bevrijding der vrouw uit de dienstbaarheid van 't huis. | |
[pagina 13]
| |
Daarom weg met de breikousen, de boeken terhand!’ Met groote ingenomenheid en volle instemming las ik deze waarschuwing - voor zoover 't de arbeidersvrouw betreft - in het bewonderenswaardig flink geredigeerde en aan afwisseling rijke blaadjeGa naar voetnoot*). Voor haar zeker is 't een groot geluk dat zoo tal van werkzaamheden die vroeger in huis moesten plaats hebben, thans in 't groot in fabrieken kunnen gebeuren. Vooral wanneer daar min of meer behoorlijke loonen worden uitbetaald en de arbeidsvoorwaarden (licht, ventilatie e.a.) goed zijn, zooals - en ik denk hier aan de coöperatieve broodfabrieken - 't geval zal wezen als de arbeider zelf recht van meespreken heeft en niet uitsluitend de rol heeft te vervullen van uitgeperst wordende citroen. Worden nu nog in de machinale breierijen en in de confectiebedrijven erbarmelijke loonen uitbetaald - wie geen vakbladen leest denke maar terug aan de gruweltafel op de Nat. Tent. van Vrouwenarbeid - er is geen enkele reden om niet aan te nemen dat we over jaren tot toestanden geraakt zullen zijn die ons dàn met evenveel afschuw zullen doen terugdenken aan 't nu geldende uitperssysteem als we thans denken aan de slavernij van vroeger eeuwen. Opvattingen en inzichten bewerken is een van de moeilijkste dingen. Maar al te dikwijls duurt 't jaren voor hoogst eenvoudige en rationeele begrippen ingang hebben gevonden en in zooverre mag men 't zeker niet te vroegtijdig noemen dat de Arbeiterinnenzeitung - wat ik nu maar kortheidshalve zal noemen - het Kousenbreien ter sprake brengt. Er is hier, men vergisse zich niet, geen kwestie van 't zoogenaamde ‘heel houden van 't boeltje.’ Dat verstelwerk nog een onafzienbaren tijd tot de plichten der huisvrouw zal hooren, spreekt vanzelf. Maar wat ze zonder meer onkosten klaar kan koopen, make de arbeidster niet zelf. Dat moet haar zelf, dat moet ook vooral den mannen uit 't volk bijgebracht worden, daar moeten - en nu kom ik eindelijk waar ik wezen wil - de meer bevoorrechte vrouwen van doordrongen wezen. Ik vrees dat meer dan een der lezeressen al ongeduldig gevraagd heeft: ‘wat heb ik met dat kousenbreien in zulke arme huishoudens nu eigenlijk te maken?’ Heel veel hebt ge er mee te maken. Want de vrouwen die straks de arbeidershuishouding zullen moeten besturen, zijn nu in vele gevallen onze huisgenooten, onze dienstboden, en als zoodanig onder onzen invloed. Wij als door een gelukkig toeval meer ontwikkelden - ik laat hier het heir van zoo wat talen sprekende en aan kunst doende vrouwen, die als Ganzes heel wat minder waard zijn dan een keuken- of binnenmeisje dat haar vak verstaat, eenvoudig buiten beschouwing - hebben den duren plicht onze, in veel gevallen, jonge onderhoorigen tot verstandige inzichten te brengen, haar dingen te leeren die haar in een verder leven te pas kunnen komen. Een dienstmeisje dat een gewoon loon verdient kàn zich het noodige nieuw aanschaffen en heeft wanneer ze humaan behandeld wordt, behalve voor haar verstelwerk, zeker eenige uren over voor lectuur. Ik spreek hier natuurlijk niet van de Hintertrepperomans, die elke vrouw des huizes - ze moge zichzelf dan in de allereerste plaats wel niet bezondigen aan 't verslinden van de Engelsche prulromans waarvan onze leesbibliotheken en zelfs enkele jaren geleden het Damesleesmuseum (men moet in Den Haag zijn om dat woord uit te vinden) van overloopen - haar dienstbode ernstig zal afraden te lezen en haar geld aan te verknoeien. Zelfs zie ik in een dienstbode die ik gekend heb en wier lievelingsauteur Couperus was, geen aanbevelenswaardig voorbeeld. Maar er zijn tal van boeken, die binnen de bevatting ook van minder ontwikkelden vallen en waarvan we er zeker eenige bezitten, waaraan men ‘wat heeft’ zooals we gewoonlijk zeggen. Een regel is hier zeker niet voor aan te geven. Wie zelf in den godsdienst z'n grootsten steun vindt, geve haar dienstboden mijnentwege een bundel leesbare preeken, een ander kieze boeken als ‘Familie en kennissen’ van Haverschmidt of ‘Onze Buurt’ van de zuster van Nicolaas Beets om mee te beginnen, en wie merkt dat haar meisjes in staat zijn zelf te kiezen en lust hebben in lezen, stelle gerust z'n geheelen boekenschat open. Maar hoeveel huishoudens zijn er daarentegen waar noch de kranten, noch ‘de portefeuille’ hun weg naar de keuken vinden? Hoeveel huisvrouwen vinden dat 't niet te pas komt ‘in dien stand’ om ook | |
[pagina 14]
| |
wat geestelijke ontwikkeling te zoeken, hoeveel schoolmeisjes - onbewust van 't groote voorrecht dat haar geschonken is in haar onbelemmerd mogen aanschaffen van leerboeken - zijn niet wel eens verontwaardigd binnengestoven met een ‘Verbeeld u ma, nou zit Mina toch zoo'n heelen Zondagmiddag te lezen!’? Wie als dienstbode heeft leeren lezen zal later als huisvrouw, - mits de omstandigheden niet al te bekrompen zijn en de verdiensten niet zóó gering dat armoede en verwaarloozing niet kunnen uitblijven - belang stellen in de vakblaadjes van haar man en maken dat 't interieur gezellig is en netjes opgeruimd tegen dat hij z'n leesuurtje kan hebben. Ze zal misschien haar kind nog eens kunnen helpen bij 't huiswerk en zoo den een uit de kroeg en de ander van de straat kunnen houden. Wie zich ergert over de wijze waarop het volk ‘zich laat opzweepen door schandelijke leiders,’ of hoe 't meer heet, bedenke wel dat zij zelf mede schuld is aan haar ergernissen door dien leden der volksklasse waar zij mee in aanraking komt, ontwikkeling en recht op persoonlijkheid te onthouden en ze daarmede meer vatbaar te doen blijven om meegesleept te worden als eene kudde schapen.
Is 't verplaatsen van veel huisarbeid naar de fabrieken een groot geluk te achten voor de arbeidersvrouw, onafzienbare schade heeft 't aangericht onder de meer bevoorrechte klasse. Daaraan danken we thans de schare van oeconomische en intellectueele nonvaleurs in onze eigen kringen, en 't gebrek aan levensenergie in zoovelen onzer vrouwen en meisjes. Er zijn er die nog handwerkjes maken, ‘fraaie’ handwerken n.l. tot schade van de beurs harer ouders en der Kunst tot nachtmerrie. Er zijn er die werken voor Tesselschade of Arbeid Adelt, om wat meer kleedgeld te hebben en een nieuw corset droit-devant te kunnen koopen om haar door 't vele borduren 's winters kromgeworden rugjes te steunen en haar bleekzuchtige lichaampjes in nauwe jurken 's zomers op 't Kurhaus tentoon te stellen op hoop van een kooper met stadhuisbriefje. Er zijn er ook, en dat zijn nog de ergsten, die handwerken niet ‘deftig’ vinden, en zoo bourgeois of welke andere sierlijker termen er voor gebruikt worden. Die alleen maar kunnen tea-en met de handen leeg, en helaas gewoonlijk met 't hart en hoofd al niet veel voller. Want met die drie is 't, als 't op 't negatieve aankomt, gewoonlijk precies eender gesteld. Voor haar moest kousenbreien uitgevonden worden en verplicht gesteld. En de vriendelijke oude dame, die geen bepaalde plichten meer heeft en wier hoofd te zwak is om nog veel nieuws op te nemen, die in mooie patronen spreien breidt voor haar kleinkinderen of er ziekenhuizen mee gelukkig maakt, en daarbij al haar jeugdherinneringen aan zich laat voorbijgaan zoodat een glimlach wisselt met een ernstige of droeve plooi om den mond, haar moge haar wederhelft benijden, die op z'n ouden dag met omberpartijtjes, besproeid met 'n slappe catz of een glas port, z'n tijd moet klein krijgen. W. Wijnaendts Francken - Dyserinck. Lynton in Devonshire, 16 VI '03. |
|