Het hofken der geestelycker liedekens(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Een gheestelijck Liedeken. O Heer Godt, o leuende fonteyne, Hoe soet sijt ghij, int tshemels pleyne, En sal ick v, nummermeer ghebruycken. Ws dorst mij { ghij wetet heer } certeyne. Als een ygelijck ghij sijt ghemeyne, En sal ick v niet eens sien ontluycken. O heer wanneer sal ick v fonteyn genieten. Wanneer sal sij o heer, Gracioselijck mijn siel begieten. [pagina cxciiij] [p. cxciiij] Och wie gheproeft hebben hoedanich ghij sijt, Beuinden hier hemels, Enghels iolyt Wat solaes isser dan in v te vinden Wie v ghenaken, moeten sijn verblijt Dus haer mijn siel op haer besten ontwijt, Sal den dorst, v fonteyn niet eens ontbinden O heer wanneer, &c. Seer hooch, seer diep, seer wijt springt v fonteyn, Die aerde laeft ghij van weirden cleyn, Waer compt ghij, en niet allen vruchten groeden: En sal ic dan niet eens, van v schaepkens eyn Genieten dorstich v gracie reyn. Salt schaden dat in mij die deuchden bloeden. O heer wanneer &c. Wie heeft ooit flau geweest, in goeden strijt, Die door v ghelaeft niet en werde verblijt? Waer en is door v gheen victorie comen? Als heer, mijn siel in haer flaeutheyt belyt Haren dorst dan blussende, haer beurydt Tot victori, sult ghij v kint niet vromen? O heer wanneer &c. Der sielen wonden, maeckt ghij al gesont, Die crancken sterct ghij wie ghij wert geiont Hoe schoon maeckt ghij die siele fonteyne claer. Als een hert gelaeft wie ghij v gont Loopen vlietich die ierst waren seer ghewont V te deruen, sou mij dan niet maken misbaer? O heer wanneer &c. Door v fonteyn door v leuende vloet Sijn versaet alle heylighen int Paradijs goet. [pagina cxcv] [p. cxcv] Hoe schoon ist door v al int themels prieel Wie is die v daer proeft, en niet singhen moet Alleluya, o dranck bouen honich soet, En gaet ghij niet te bouen het besten iuweel? O heer wanneer. &c. Diet meer, dan, o heer hoe het hert strijt aensiet, Midts dorstich, thert splijt, tgaet te niet, O vader en can tkint niet verweruen Aenmerckt mijnen brant, die tot noch van my vliet, Een druppelken gont tuwer eeren dat geschiet Sal een Conincks kint van dorste steruen? O heer wanneer &c. Princersse Maria siet mij eens aen: Wilt Engelkens v oogskens, op mij eens slaen, Sal mij o vrienden Gods, een droncxken falen. Ick belije heer mijn schult, ick heb dick misdaen, In ghenade wilt mij o Bruydegom ontfaen Wilt ghij { neen ghij } dat ick sal bequalen? O heer wanneer sal ick v fonteyn ghenieten Wanneer sal sij o heer Gracioselijck mijn siel begieten. Finis. Vorige Volgende