[Myn herteken gheeft so menigen sucht]
Een gheestelyck Liedeken op die wyse. Te Mey als allen die
voghelen singhen.
Myn herteken gheeft so menigen sucht
Mijn oochsken sterren in die lucht
Tot hem die woont daer bouen
Mocht ick een urken by hem maken vreucht
Daer hem die Enghelen louen.
Hij heeft twee vrindelijc oochkens claer
Daer schiet hij mede der minnen strael
Maer selden coompt hij daer buyten
Sijn Ingelkens singen in sijnen sael
Sijn woordekens sijn seer amoreus
Sijn aenschijn is seer gracieus
Hoe en soudemen hem niet minnen
Hij maeckt mijn siel coragieus
Als hij mij aensprekt van binnen.
Sijn lippekens root als een coral
Sijn kinne lanck van maeten smal
Sijn tanden zijn als yuooren
Sijn voorhooft blincket als cristal
Als albasteren sijn sijn ooren.