Het hofken der geestelycker liedekens
(1577)–Anoniem Hofken der geestelycker liedekens, Het– Auteursrechtvrij
[pagina xlvij]
| |
Hij stelpt des vaders thoren
Dat soete kindekijn.
Wt Yesse is ghesproten
Een edel bloeme lofsam
Daer is ons wt ghevloten
Een edel bloeme dat Goddelijc lam
Hij bracht ons offerande
Dat dede dat leuen sijn
Hij brack der hellen banden
Dat soete kindekijn.
Die oude vaders allen,
Die laghen inden noot
Met soo grooten gheschalle
Ende met versuchten groot
Terstont dat sij begheerden
Dat soude geboren zijn
Al van die suyuer geerde
Dat soete kindekijn.
Maria die suyuer gaerde,
Diemen noyt ghenomt en vandt,
Eer sij noyt quam op daerde,
Was zij met Godt bekant,
Van minnen om ons te troosten
Dat dede sij wel aent schijn
Loff hebt ghij, die ons verloste
Dat soete kindekijn.
Die Enghel van den throone
Ende al dat oyt leuen ghewan
Bekende Marien sone
Sonder die wreede man
| |
[pagina xlviij]
| |
Herodes valsche heere
Dat dede hi wel aent schijn
Want hij benijde seere
Dat soete kindekijn:
Herodes wat baet v sorghen
Ghij sijt van herten blint
Gheen dinck en is verborgen
Al voor dat ionghe kint
Hy en mint geen aertsche dingen
Sijn rijck es sonder termijn,
Wat wilt ghij dan verdringhen
Dat soete kindekijn
Sal ick nv moeten verliesen
Mijn eere, myn goet, myn lant
Het sal daerom verkiesen
Die doot van mijnder hant
Ende kinderen van veel wijuen
Al inden lande mijn
Het salder oock mede blijuen
Dat soete kindekijn.
Herodes heeft voorwaren
Van sinnen wel gemist
Dat kint es hem ontvaren
Met goddelijcker list.
Daer moesten sijt besteruen
Veel kinderen dat is wel aenschijn
Om dat hij wilde bederuen
Dat soete kindekijn.
Drij Coningen wt Orienten
Die hadden des kints gewout,
Sij brachten hem in presenten,
| |
[pagina xlix]
| |
Myrre, wieroock ende Gout:
Daer mede dat sij bewesen
Syn macht, syn ryck, sijn pijn
Daer mede heeft hij ons genesen
dat soete,
Een Ingel quam ter spraken
Ioseph den ouden man,
Ghij meucht v wel henen maken
Ende varen nu hier van,
Herodes wilt doen dooden
Den soeten schepper dijn
Behoet hem, van allen nooden dat soete
kindekyn.
Een Esel ginck hij bereijden
Hy en lette niet een twint,
Daer op sette hijse beyde
Die Moeder ende dat Kint
Te Egipten voeren sij henen
Al door die wilde woestijn,
Syn macht heeft daer gheschenen,
dat soete.
In deser suyuer feesten
Sijn sy geuaren voort
Al door die wilde foreesten
Sy deden haer confoort
Sij quamen daer visiteren
Al sonder fel begrijp
Den Heere alder heeren dat soete kindekijn.
Doen sy quamen met allen
Al in Egipten lant
Daer sijn die Afgoden geuallen
Al diemen daer vant
Sij en en conden niet verdragen
| |
[pagina l]
| |
dat Goddelijck aenschijn,
dat sij comen sagen
dat soete kindekijn.
|
|