Verklaaring van de tiende en laatste plaat.
Hier dringt men alle toe met Fakkels en Flambouwen,
Om 't Wonder, dat geen Mensch begrypen kon, te aanschouwen.
Toen zag men dat het was een Man van Hout, alleen
Door Konst aldus gesteld; Waar op de vrees verdween.
DE Misdaadiger zoo lang gewagt hebbende, dat men met Toortsen en Flambouwen aankwam, schiet toe om den slag te beletten en den Knuppel teegen te houden; Waar op alle anderen binnen koomen en de Zaak onderzoeken, als wanneer men bevond, dat deeze Machine een Houte Man was met een Bonte-Muts op het Hoofd en dat zyne beweeging door de Werk-Tuigen van onder de Vloer en het treeden op de Trappen veroorzaakt wierd. Hier op verdween wel alle vrees en de Misdaadiger raakte vry; Maar men verwonderde zig niet te min over het Konst-Werk-Tuig en men beklaagde zeer de aan stukken geflaagen Lamp. Het Geschrift, aan de Wand hangende, gaf alles te kennen en deeze Plaat Vertoont, hoe dat men de Zaak ontdekt heeft.
EINDE.