Zinsbouw, verbuiging, woordbetekenis
Een paar frequent voorkomende verschijnselen op het gebied van de zinsbouw, verbuiging en woordbetekenis die lastig kunnen zijn voor wie niet gewend is Middelnederlandse teksten te lezen, worden hieronder genoemd.
Ontkenningen waren in het Middelnederlands heel vaak tweeledig: ze werden gevormd door middel van het negatiepartikel en of ne, dat onmiddellijk aan de persoonsvorm voorafging, en een ander ontkennend woord, zoals niet, geen, niemant of nye; vergelijk het Franse ne... pas, ne... jamais. In de Historie vanden vier Heemskinderen is de tweeledige ontkenning gebruikelijk: Gi en sijt niet vroet (‘Je bent niet wijs’), dattet niemant en conde mercken (‘dat niemand het merkte’), u is wel kondich dat gi nye hem luyden so veel en gavet (‘u weet heel goed dat u hun nooit zo veel hebt gegeven’).
Het hedendaagse Nederlands kent zinnen van het type ‘Je kunt niet met die mensen praten of ze beginnen over hun auto.’ In dergelijke zinnen met zogenoemde balansschikking vormt of de verbinding tussen een voor- en een nazin en bevat de voorzin een ontkenning. Bij Middelnederlandse equivalenten van dit zinstype treffen we menigmaal een negatiepartikel aan in de nazin; dit partikel is afhankelijk van een ontkenning (of van een woord waarin een ontkenning gevoeld wordt) in de voorzin: daer en was niemant, si en gaven Lodewijc den prijs (‘er was niemand of hij liet Lodewijc winnen’), heb ik hem gewonnen, gi en dort niet twifelen hi en sals wel genesen (‘als ik hem verwekt heb, hoef je er niet aan te twijfelen of hij zal het wel redden’).
Ook in samengestelde zinnen waarvan een van de leden in hedendaags Nederlands zou aanvangen met ‘als niet’, treffen we het negatiepartikel aan: wi waren alle verloren geweest, en hadde gedaen die edele vrouwe (‘we zouden allemaal dood geweest zijn, als de edele vrouwe dat niet voorkomen had’).
In antwoorden op vragen werd na Ja of Neen het persoonlijk voornaamwoord vaak gebruikt, waar wij eenvoudig ‘Ja’ of ‘Nee’ zouden zeggen: ‘Here coninc, of gi mijn hoeft wont, en soude icx niet mogen verdingen?’ Die coninc seide: ‘Neen gi, mercgrave Adelaert [...]’; ‘Setstu di teghen mi, Roelant?’ ‘Neen ic, heer coninc,’ seide Roelant.
De vorm hem werd niet alleen gebruikt als verbogen vorm van het persoonlijk voornaamwoord hi, maar ook als verbogen vorm van het persoon-