| |
2
De tekst
2.1 Inhoud
Karel, koning van Frankrijk en keizer van Rome, heeft een luisterrijk feest georganiseerd. Vanuit de hele christelijke wereld zijn vooraanstaanden naar Parijs gekomen. Tijdens het feest richt een van de gasten, Huge van Dordoen, zich beleefd met een verzoek tot de koning: zijn ooms Aymijn van Dordoen en Amerijn van Nerboen, die beiden eveneens aanwezig zijn, hebben Karel trouw gediend in de strijd tegen de heidenen en zouden daarvoor nu graag een gepaste beloning ontvangen. Karel weigert bot: nooit zal hij hun ook maar iets geven. Wanneer Huge de koning voorhoudt dat dit hem zijn goede naam zal kosten, grijpt Karel woedend een zwaard en slaat hij Huge dood.
Deze doodslag vormt het begin van een langdurige vete. Huges verwanten wapenen zich onmiddellijk om zijn dood te wreken. Tot de nacht invalt, leveren ze slag tegen Karel en zijn mannen. Daarna worden Aymijn en zijn familieleden verbannen. Zestien jaar lang trekken ze plunderend en moordend rond. Op aandringen van zijn edelen verzoent Karel zich ten slotte met Aymijn. Bij die verzoening krijgt Aymijn de zuster van de koning, Aye, tot vrouw. Toch blijft hij wrok koesteren, en tot groot verdriet van vooral Aye zweert hij de dood van al Karels familieleden die hem in handen zullen vallen; ook de kinderen die Aye krijgt, zal hij ombrengen. In de jaren die volgen, baart Aye vier zonen: Ridsaert, Adelaert, Wridsaert en Reinout. Uit angst voor de eed die haar man gezworen heeft, zorgt Aye ervoor dat hij niet te weten komt dat hij zonen heeft. Aymijns vier kinderen, de Heemskinderen, worden in het diepste geheim grootgebracht.
Aymijn wordt pas van hun bestaan op de hoogte gebracht op de dag waarop boden van de koning hem komen uitnodigen voor de kroning van Karels zoon Lodewijc. Aymijn is verre van gelukkig met deze invitatie: moet hij aanwezig zijn bij de kroning van hem die zich straks meester zal maken van zijn land, aangezien Aymijn kinderloos is? Nu onthult Aye hem dat hij maar liefst vier zonen heeft - nadat ze van hem de verzekering heeft gekre- | |
| |
gen dat hij zijn eigen kinderen niet zou doden. Verheugd slaat Aymijn zijn zonen tot ridder. Ieder van hen krijgt een paard. Aan Reinout, onder wie alle paarden bezwijken, geeft Aymijn het vervaarlijke ros Beyaert, dat buitengewoon sterk en snel is.
Vader en zonen begeven zich naar Parijs, waar ze vriendelijk ontvangen worden door Karel. Lodewijc is echter allerminst genegen zich vriendelijk op te stellen tegenover de doodsvijand van zijn vader. Ook kan hij het niet uitstaan dat Reinout door iedereen geprezen wordt: Reinout is even oud als hij, maar is langer, knapper en dapperder. Bovendien heeft hij het beste paard van de hele wereld en weigert hij dit aan Lodewijc af te staan. Vervuld van jaloezie zit Lodewijc de Heemskinderen op alle mogelijke manieren dwars, terwijl zij hem dienen zo goed als ze kunnen. Na de kroningsplechtigheid deelt Lodewijc geschenken uit. De Heemskinderen slaat hij echter over. Wanneer Aymijn zich hierover bij Karel beklaagt, voorziet deze hen van leengoederen. Uiteindelijk weten Lodewijcs perfide raadsheren de jonge koning zover te krijgen dat deze Adelaert dwingt tegen hem te schaken en evenals hij zijn hoofd op het spel te zetten. Lodewijc verliest. Adelaert spaart het leven van zijn tegenstander, maar waarschuwt hem nooit meer om zo'n kostbare inzet te spelen. Hij voegt eraan toe dat degene die hem op dit idee gebracht heeft, hem blijkbaar liever kwijt dan rijk is. Woedend slaat Lodewijc Adelaert het schaakbord in het gezicht. Wanneer Reinout gehoord heeft wat er voorgevallen is, slaat hij Lodewijc voor de ogen van diens vader het hoofd af. Na een fel gevecht tegen Karel en zijn mannen zien de Heemskinderen zich genoodzaakt te vluchten. Ze worden verbannen en hun ouders moeten hen onder ede verloochenen.
Met zijn vieren op Beyaert gezeten vluchten de broers via het ouderlijk kasteel Pierlepont naar Spanje, waar ze in dienst treden van de heidense koning Saforet. Jarenlang zetten ze zich voor hem in. Omdat Saforet weigert zijn verplichtingen jegens hen na te komen en zich aan zijn beloften te houden, slaat Reinout ook deze koning het hoofd af.
Nu rijden de Heemskinderen naar Gascogne, waar ze hun diensten aanbieden aan koning Yewijn. Dankzij hen verslaat deze al zijn vijanden. Zodra Karel ter ore is gekomen bij wie de Heemskinderen bescherming hebben gevonden, vraagt hij Yewijn om hun uitlevering. Op advies van zijn raadsheren geeft Yewijn geen gehoor aan Karels verzoek. Integendeel, hij geeft Reinout toestemming een kasteel te bouwen op een rots aan de Gironde en schenkt hem bovendien zijn dochter Clarisse. Zo verrijst kasteel Montalbaen. Vergeefs probeert Karel het in te nemen; na een beleg van een jaar blaast hij de aftocht.
Wel vallen hem op een kwade dag Reinouts drie broers in handen, en
| |
| |
kort daarna wordt ook Beyaert gevangengenomen. Maar dan is daar plotseling Maeldegijs, een ouder familielid van de Heemskinderen dat bedreven is in de toverkunst. Door zijn toedoen wordt Beyaert heroverd en worden de broers bevrijd. Aan Maeldegijs' toverkunst is het ook te danken dat Reinout incognito met Beyaert kan deelnemen aan een door Karel georganiseerde paardenrace. Het doel van de race is een goed paard te vinden voor Karels neef Roelant: als Roelant een even voortreffelijk paard zou hebben als Beyaert, zo redeneert Karel, zou hij Reinout wel klein kunnen krijgen. Maar Karels opzet mislukt: Reinout bereikt als eerste de finish, grijpt Karels kroon die daar is opgesteld, weigert spottend deze door Karel te laten loskopen en gaat ermee vandoor naar Montalbaen.
Uiteindelijk ziet de koning maar één manier om de moordenaars van zijn zoon in handen te krijgen: verraad. Hij koopt Yewijn om. Deze spiegelt de Heemskinderen voor dat Karel bereid is zich met hen te verzoenen en krijgt gedaan dat zij zich ongewapend op muildieren naar Vaucoloen begeven. Daar lopen ze in de val: duizenden gewapenden wachten hen op. Ze zouden geen schijn van kans tegen die overmacht hebben gehad als Clarisse, die haar vader wantrouwde, niet heimelijk aan Ridsaert hun zwaarden had meegegeven. Moedig storten ze zich in de ongelijke strijd. Wridsaert raakt zwaargewond. Hoewel de Heemskinderen zich urenlang dapper verweren, lijkt hun situatie op den duur uitzichtloos. Maar dan, als er niets anders op lijkt te zitten dan zich over te geven, zien ze tot hun grote vreugde dat Maeldegijs hun op Beyaert te hulp komt. Hij wordt gevolgd door Reinouts mannen. Karels gewapenden worden gedood of slaan op de vlucht, en de Heemskinderen keren terug naar Montalbaen.
Op een dag wordt Ridsaert door Roelant gevangengenomen en aan Karel uitgeleverd. Op het nippertje, wanneer hij de ladder naar de galg al opklimt, wordt hij door zijn broers en Maeldegijs bevrijd. Ook Maeldegijs zelf belandt op een kwade dag in Karels kerker. Natuurlijk ontsnapt de tovenaar. Hierna gaat de koning opnieuw over tot een belegering van Montalbaen. De Heemskinderen zijn bereid zich over te geven, mits Karel hen in leven laat. De koning weigert zich op die voorwaarde met hen te verzoenen, en dus duurt de strijd voort. Op een nacht ontvoert Maeldegijs de koning naar Montalbaen, in de hoop op die manier een verzoening te kunnen afdwingen. Zelfs nu hij zo in het nauw is gebracht, weigert Karel zijn neven vergeving te schenken. Maeldegijs vertrekt en wordt kluizenaar, Reinout laat de koning vrij. Door het aanhoudende beleg ontstaat er zo'n nijpend gebrek aan voedsel op het kasteel dat de Heemskinderen zich genoodzaakt zien Montalbaen te verlaten. Clarisse blijft daar achter. Op Beyaert vluchten de vier broers naar een kasteel in de Ardennen, op de voet gevolgd door Karels leger. Ook voor dit kasteel slaat de koning het beleg.
| |
| |
Vooral door bemiddeling van Aye komt er eindelijk een verzoening tot stand. De prijs die de Heemskinderen moeten betalen, is hoog: Reinout moet Beyaert uitleveren. De koning laat het dier met twee molenstenen aan de nek in de rivier gooien. Beyaert trapt de stenen kapot, zwemt naar de oever en loopt naar Reinout toe. Een tweede verdrinkingspoging, waarbij Beyaert ook molenstenen aan de benen gebonden krijgt, mislukt eveneens. Pas bij de derde poging slaagt Karel erin Beyaert te doden: hij verbiedt Reinout naar het paard te kijken. Vergeefs hinnikt Beyaert een laatste keer naar zijn meester. Dan verdrinkt hij.
Bedroefd keert Reinout terug naar Montalbaen, zijn broers blijven bij Karel. Hij vertelt Clarisse wat er gebeurd is, geeft zijn twee zonen bezittingen en vertrekt stilletjes. Ver van huis, waar niemand hem kent, wordt hij kluizenaar. Drie jaar lang doet hij boete. Omdat het kluizenaarsbestaan hem zwaar valt, draagt God hem op naar het Heilige Land te gaan, om daar tegen de heidenen te vechten. Dat ligt Reinout beter. Dankzij hem en Maeldegijs, die ook naar het Heilige Land is getrokken, heroveren de christenen Jeruzalem. Maeldegijs komt om in de strijd.
Na van de patriarch van Jeruzalem vergeving van zijn zonden te hebben gekregen, keert Reinout terug naar Europa. Hij verblijft kort in Parijs, brengt de koning verslag uit van de strijd in het Heilige Land en is er getuige van dat zijn zoon Aymerijn, die ten onrechte van verraad beschuldigd is, in een gerechtelijk tweegevecht de overwinning behaalt.
Opnieuw vertrekt hij. Zonder zijn identiteit bekend te maken, werkt hij als arbeider mee aan de bouw van de Sint-Pieter te Keulen. Zijn collega's vrezen dat de oersterke nieuweling hun al het werk uit handen zal nemen. Daarom vermoorden ze hem. Zijn lijk stoppen ze in een zak, die ze in de Rijn gooien. Er gebeuren wonderen. Wanneer de zak aan land is getrokken en de dode eruit is gehaald, leest men op een penning aan zijn gordel wie de vermoorde man is. De inwoners van Dortmund komen vragen of zij Reinouts lichaam of een deel ervan mogen hebben: ze willen ter ere van deze vrient Gods een kerk bouwen. De bisschop van Keulen weigert, maar de kar waarop men de dode legt, rijdt vanzelf naar Dortmund. Daar bouwt men een kerk, waarin Reinouts lichaam te ruste wordt gelegd. Karel, aan wie door de bisschop van Keulen bericht is dat Reinout in Keulen vermoord is, rukt op naar deze stad en straft de moordenaars met de dood. Daarna reist hij naar Dortmund om het lichaam van zijn neef te zien. Men opent de graftombe en ontdekt tot zijn grote verdriet dat de dode verdwenen is: Reinout heeft zich bij zijn broers gevoegd.
| |
| |
| |
2.2 Personages
In deze paragraaf wordt aandacht geschonken aan de belangrijkste personages die in de Historie vanden vier Heemskinderen een rol spelen.
| |
De vier Heemskinderen
De titel van de Historie laat ons weten dat deze prozaroman niet vertelt over de avonturen van een individu maar over die van een groepje van vier personen: de vier Heemskinderen, de vier kinderen van (H)aymijn. Ze zijn dan ook allevier op de titelpagina van Seversoens druk afgebeeld. De vier broers vormen een hechte eenheid. Niet alleen treden ze gezamenlijk op, ook rijden ze vaak gevieren op Beyaert. Ze blijven bij elkaar totdat de verzoening met Karel heeft plaatsgevonden en Beyaert verdronken is. Daarna gaat Reinout zijn eigen weg: 4 wordt 3 + 1. Na zijn dood voegt hij zich echter opnieuw bij zijn broers.
Hoe hecht het viertal ook is, de broers hebben ieder een eigen karakter. De jongste, Reinout, is de meest opvallende van de vier, een verschijnsel dat in de literatuur vaker voorkomt. Hij overtreft zijn broers in lengte, kracht en moed, zo deelt de verteller al direct na Reinouts geboorte mee. Zijn speciale positie binnen de groep komt tot uitdrukking in zijn naam: de namen van zijn broers rijmen op elkaar, die van hem rijmt niet op de andere. Alleen zijn leven wordt in de Historie van het begin tot het eind beschreven. Hij is de natuurlijke leider, hij neemt het initiatief en voert het woord, Beyaert is zijn eigendom. Hij is degene die door Lodewijc te doden de vete met Karel veroorzaakt en hij is eveneens degene die door Beyaert uit te leveren, ondanks het protest van zijn broers, de verzoening met Karel tot stand brengt. Hij deinst er niet voor terug de spot te drijven met Karel, hem uit het zadel te stoten en hardhandig met hem om te gaan. Het gaat hem echter te ver Karel te doden: deze is en blijft zijn vorst en geniet bovendien Gods persoonlijke bescherming. Hij wil niets liever dan zich met de koning verzoenen, maar hij weigert zich op genade of ongenade aan hem over te geven. De laatste jaren van zijn leven stelt hij geheel in dienst van God, en hij sterft als vrient Gods.
Ridsaert, de oudste broer, is vermetel en onstuimig. Zonder te aarzelen grijpt hij elke kans om het onrecht dat de Heemskinderen is aangedaan te wreken. Als Reinout hem niet zou hebben tegengehouden, zou hij Karel gedood hebben, toen deze door Maeldegijs naar Montalbaen was ontvoerd. Ook elders in het verhaal vliegt hij de koning naar de keel en valt hij hem aan.
Adelaert, de tweede broer, doet in dapperheid zeker niet onder voor de andere Heemskinderen maar wordt vooral als verstandig en voorzichtig gepresenteerd. Risico's gaat hij uit de weg. De eerste woorden die we, met
| |
| |
Aymijn aan de deur luisterend, van hem horen, zijn een berisping: hij maant de opstandige Reinout tot kalmte. Korte tijd later probeert hij, om groter onheil te voorkomen, voor Reinout verborgen te houden dat hij door Lodewijc geïntimideerd en geslagen is. Aan Adelaert vraagt Reinout raad wanneer hij, in hfdst. 12, naar zijn moeder verlangt. Adelaerts eerste reactie is, dat het veel te gevaarlijk is Aye te bezoeken. In de Historie vanden vier Heemskinderen bedenkt Reinout dan zelf een plan om zijn wens te realiseren, maar in de verstekst is het Adelaert die met dit goede idee komt (Reinolt 3040-47). Wanneer ze eenmaal bij hun moeder zijn en Reinout zich verraadt, dronken als hij is, wijst Adelaert hem met een fikse elleboogstoot terecht. Een paar dagen later weerhoudt hij Reinout ervan Aymijn te doden. Eenmaal is Adelaert té voorzichtig. Wanneer Ridsaert te Vaucoloen gevangen is genomen en Adelaert te kennen geeft dat het zinloos is hem te hulp te snellen en dat het beter is dat alleen Ridsaert omkomt dan dat zij allen sterven, krijgt hij van Reinout de wind van voren: de dood van een van hen zou een schande betekenen voor hen allen.
Wridsaerts karakter komt het minst uit de verf - ook al doordat hij in de druk van 1508 meer dan eens verward wordt met Ridsaert. Hij blijft in het geheugen hangen als de meest kwetsbare van de vier: te Vaucoloen raakt hij zo zwaar gewond dat hij niet meer in staat is zich samen met zijn broers te verdedigen.
| |
De koningen Lodewijc en Karel en hun raadsheren
De vier broers raken in onmin met de koning. Aanvankelijk krijgen ze het alleen met Lodewijc aan de stok, hoezeer ze ook hun best doen hem naar behoren te dienen. Lodewijc wordt gepresenteerd als een onaangename jongeman; deze onsympathieke voorstelling van Lodewijc is niet uniek voor de Historie vanden vier Heemskinderen. Hij is jaloers en rancuneus en duldt geen kritiek. Eenmaal gekroond is hij opgeblasen van hoverdien. Nog voordat hij de Heemskinderen gezien of gesproken heeft, stelt hij zich vijandig jegens hen op, enkel en alleen omdat ze zonen van Aymijn zijn, die zo lang Karels doodsvijand is geweest. Zodra hij oog in oog met hen staat, wordt hij verteerd door jaloezie. Hij is vooral afgunstig op de door iedereen bewonderde Reinout, zijn leeftijdgenoot. Waar hij maar kan, zit Lodewijc de Heemskinderen dwars. Uiteindelijk doet hij op advies van zijn raadsheren zelfs een poging een van hen van het leven te beroven. Zijn hoogmoed brengt hem ten val: hij gaat er zonder meer van uit dat hij beter schaakt dan Adelaert, en daarmee overschat hij zichzelf fors.
Bij het horen of lezen van de namen van Lodewijcs adviseurs, Gwelloen, Heredreyt en Macharijs, zal er bij een middeleeuwer meteen een alarmbel zijn gaan rinkelen - nog voordat de verteller meedeelt dat dit verraders
| |
| |
waren. Zeker Gwelloen en Macharijs waren berucht. De drie heren behoren tot het zogenoemde verradersgeslacht. De leden van dit geslacht, die her en der in de Karelepiek opduiken, zijn van nature geneigd tot het bedenken en uitvoeren van gemene plannen. Het zijn intriganten, die er voortdurend op uit zijn anderen kwaad te berokkenen. Menigmaal verkeren ze in de nabijheid van de koning. Gwelloen (Guwelloen; Frans: Ganelon) is vooral bekend uit het Chanson de Roland en de daarvan afgeleide Middelnederlandse teksten (zie Aantekeningen hfdst. 24); door zijn toedoen komt een groot gedeelte van Karels leger om bij Roncevaux. Dat hij, Macharijs en Heredreyt Lodewijcs vertrouwdste raadsheren zijn, geeft te denken. Met hun snode voorstel tot een schaakspel op leven en dood zijn deze heren hoogstwaarschijnlijk niet uit op de dood van Adelaert maar op die van Lodewijc, wat Adelaert in tegenstelling tot de pedante Lodewijc doorziet: ‘Ic seg u, de u gaf desen raet, dat hem u leven verdroet.’ De schurken rekenen er blijkbaar op dat Lodewijc van Adelaert zal verliezen. Al bij de aanvang van het spel verkneukelt Gwelloen zich erop dat dit spel Lodewijc de kop zal kosten en dat hij, Gwelloen, dan koning zal worden. Het plan van de verraders mislukt: Adelaert wint weliswaar, maar eist Lodewijcs hoofd niet op. En nadat Reinout de jonge koning het hoofd wel heeft afgeslagen, wordt het koningschap nog decennialang uitgeoefend door Karel, hoewel deze nu juist tot het kronen van zijn zoon had besloten, omdat hij naar eigen zeggen seer out van dagen begon te worden en zich niet meer in staat voelde zijn hoge ambt naar behoren te vervullen.
Van ouderdom en vermoeidheid is aan het begin van het verhaal nog geen sprake. Daar wordt Karel getekend als een machtig koning-keizer. Het wekt verbazing dat deze machtige, rijke vorst tijdens het feest dat hij heeft georganiseerd niet bereid blijkt Aymijn van Dordoen en Amerijn van Nerboen te belonen, hoewel zij lange tijd voor hem tegen de heidenen hebben gevochten. Waarom hij hun aldoor geen beloning wil geven - ze hebben hem er al eerder om gevraagd - wordt niet duidelijk gemaakt. Hun neef Huge van Dordoen, die Karel erop wijst dat zijn gedrag niet gepast is, moet zijn vermetele woorden met de dood bekopen. Huges dood vormt de aanleiding tot een oorlog die maar liefst zestien jaar duurt. Met tegenzin en slechts op aandringen van de genoten (over wie verderop meer) sluit Karel vrede met Aymijn. Daarbij geeft hij hem Aye tot vrouw.
Vele jaren later acht hij het raadzaam Lodewijc te kronen. Hij is dan inderdaad niet meer een van de jongsten: er moet sinds het huwelijk van Aymijn en Aye een periode van minimaal 26 jaar verstreken zijn, want de jongste van Aymijns kinderen, die verwekt is nadat Aymijn 7 jaar van huis is geweest, is inmiddels minstens 15 jaar. Hoogstwaarschijnlijk zijn er zelfs 32 jaren voorbijgegaan, een getal dat aan het begin van hfdst. 7 wordt genoemd
| |
| |
en dat correspondeert met het aantal huwelijksjaren van Aymijn en Aye dat de verstekst in een eerdere passage vermeldt (vgl. Adema 200 en Reinolt 675). Het is aan bisschop Tulpijn te danken dat ook Aymijn voor de kroning wordt uitgenodigd; aan de vete tussen Karel en Aymijn is in de praktijk nooit een einde gekomen, maar de koning moet Aymijn nageven dat deze de passierelikwieën veroverd heeft - een daad waarvoor de christenheid Aymijn uiteraard veel dank verschuldigd is. Zodra Aymijn en zijn zonen in Parijs zijn aangekomen, bejegent Karel hen uiterst vriendelijk. Aymijn stelt zich evenmin haatdragend op. De jaloerse Lodewijc daarentegen treitert en vernedert Aymijn en vooral zijn zonen aan één stuk door. Zolang Lodewijc zich onbeschoft tegenover de Heemskinderen gedraagt, beijvert Karel zich het wangedrag van zijn zoon goed te maken. Hij wijst hem terecht, relativeert de dood van de kok en de drossaard en geeft de Heemskinderen leengoederen, nadat Lodewijc hen overgeslagen heeft. Telkens weer neemt hij het voor de Heemskinderen op, hij betoont zich vergevingsgezind, vredelievend en vrijgevig. Zolang de jaloerse en onverstandige jonge koning in beeld is, wordt de oude koning getekend als minzaam en verstandig.
Na de moord op Lodewijc draait Karel om als een blad aan de boom. Logisch, want we mogen aannemen dat hij er geen flauw idee van heeft waaróm Reinout zijn zoon het hoofd afslaat. Hij wil vanaf dat moment maar één ding: wraak voor Lodewijcs dood. Fanatiek bindt hij de strijd aan, zijn ouderdom en vermoeidheid lijken volkomen vergeten. Van een verzoening wil hij niet horen. Wat Reinout ook aanbiedt, hij neemt er geen genoegen mee, tenzij de Heemskinderen zich op genade of ongenade aan hem willen overgeven. Zelfs als hij zich, ontvoerd door Maeldegijs, in hun macht bevindt, houdt hij voet bij stuk. Halsstarrig houdt hij vast aan zijn voornemen de Heemskinderen op te hangen, en Maeldegijs erbij. Zijn wraakzucht maakt hem onredelijk en zet hem zelfs aan tot laffe omkoperij. Uiteindelijk zwicht hij voor de smeekbeden van zijn zuster Aye en is hij bereid zich met zijn neven te verzoenen. Maar de voorwaarde die hij stelt, is wreed: Beyaert moet worden uitgeleverd, want alleen door Beyaert uit te schakelen kan hij het verzet van de Heemskinderen breken.
In de wraakzucht waardoor hij zich zo lang laat meeslepen, wordt Karel gesterkt door een aantal lieden aan zijn hof. Zijn vertrouwdste raadsheren - zo lezen we in hfdst. 24 - zijn Griffoen, Alloreyt, Fortsier en Galerant, leden van het verradersgeslacht, die medeplichtig zouden worden aan de ramp bij Roncevaux. Wanneer Karel eindelijk bereid is te onderhandelen over vrede, herinnert een van deze schurken hem aan de moord op Lodewijc. Het tegengeluid van de genoten mag niet baten: Karel laat zich door de verraders beïnvloeden. Zelfs nadat hij zich met de Heemskinderen verzoend heeft, proberen de leden van het verradersgeslacht nog de vete nieuw leven
| |
| |
in te blazen door Reinouts zoon Aymerijn van verraad te beschuldigen. Tot de verraders die in deze episode genoemd worden, behoren Gwelloen en Macharijs, die lang geleden Lodewijc hun verwerpelijke adviezen inbliezen. Reinout weet maar al te goed dat Karel op deze verraders gesteld is, want si bededen haer quaetheit met subtijlheit. Ook Fouken van Parijs kan tot de intriganten worden gerekend.
Tegenover de raadsheren die Karel telkens weer herinneren aan de dood van Lodewijc en die eropuit zijn de vete te laten voortduren, staan de genoten. Zij proberen Karel te bewegen tot een verzoening. Ze wijzen hem erop dat hij met het najagen van de dood van zijn neven niet bepaald eer inlegt. Hij zou er beter aan doen de wapens op te nemen tegen de heidenen. (Zie voor de heidenen in de Historie vanden vier Heemskinderen de aantekening bij hfdst. 1.) Als Karel zich met de Heemskinderen zou verzoenen, zouden zijn mannen samen met hen tegen de heidenen ten strijde kunnen trekken, en dan zouden de christenen zeker kunnen zijn van de overwinning. Het is een bekend motief uit de cyclus van de opstandige vazallen: de koning gebruikt zijn energie op de verkeerde manier. Wat zijn dienst aan God betreft, steekt de heer over al kerstenrijc schril af bij Reinout. Deze laatste vecht tegen de heidenen in het Heilige Land. Dankzij zijn inspanningen en die van Maeldegijs wordt Jeruzalem door de christenen heroverd. Met de bevrijding van het Heilige Graf verricht Reinout een daad die in de twaalfde eeuw als een koningsplicht gold; in de levensbeschrijving van Karel de Grote die in een aantal Karel ende Elegast-drukken is opgenomen, wordt deze daad (historisch gezien ten onrechte) aan Karel toegeschreven. Aan het eind van zijn leven helpt Reinout anoniem, uitsluitend tot eer van God, bij de bouw van de Sint-Pieter te Keulen. Na zijn dood laat God om zijnentwil wonderen geschieden, waaruit blijkt dat hij het verdient als heilige te worden vereerd. Te Dortmund bouwt men een kerk voor hem. Hij en niet Karel wordt een vrient Gods genoemd. Laat Karel zich dan niets gelegen liggen aan de plichten die hij als christen heeft? Zo erg is het niet met hem gesteld. Hij is begaan met hulpbehoevenden en zwakken: hij laat een ‘gehandicapte pelgrim’ op Beyaert rijden, betoont zich zeer
zorgzaam voor deze stakker, en zegt diens wanhopige metgezel een plaatsje in een klooster toe. Een andere ‘pelgrim’ biedt hij een royale vergoeding aan voor wat er zogenaamd van hem gestolen is. Ook voert hij deze man eigenhandig. Eens maakt hij een bedevaart naar Santiago de Compostela, wat ons een vrome indruk van hem geeft. Maar die indruk van vroomheid wordt algauw tenietgedaan: nadat hij, op weg naar Santiago, Montalbaen ontdekt heeft, raffelt hij zijn bedevaart af om maar zo snel mogelijk tot een belegering van het kasteel te kunnen overgaan. De functie van zijn Santiago-reis is dan ook vooral een verhaaltechnische (zie Aantekeningen hfdst. 11). En hoewel hij onmiddellijk bereid is
| |
| |
troepen naar het door de heidenen belegerde Keulen te sturen, blijft hij zelf in Parijs. Dat hij aan het begin van de Historie vanden vier Heemskinderen om onduidelijke redenen weigert Aymijn en Amerijn te belonen voor hun prestaties in de strijd tegen de heidenen, is eveneens bedenkelijk.
Doordat Karel zich te zeer laat meeslepen door zijn wraakzucht, te vaak luistert naar slechte raadslieden en zijn energie verspilt in een onrechtvaardige oorlog tegen zijn verwanten en medechristenen, boezemt hij zijn mannen weinig ontzag in. Hij ontleent zijn macht uitsluitend aan zijn positie als koning en leenheer.
| |
De asiel verlenende koningen: Saforet en Yewijn
De Heemskinderen zoeken asiel bij respectievelijk Saforet en Yewijn, twee koningen. De heiden Saforet profiteert van de steun die de Heemskinderen hem in zijn oorlogen verlenen maar stelt er niets tegenover. Zelfs weigert hij hun de schat terug te geven die ze hem in bewaring hebben gegeven. Kortom, hij is een ondankbare profiteur.
Bij deze heiden steekt Yewijn, de koning van Gascogne, aanvankelijk zeer gunstig af. Hij geeft de Heemskinderen alles wat ze nodig hebben. Wanneer Karel om hun uitlevering vraagt, legt Yewijn die vraag voor aan zijn heren: enerzijds is hij beducht voor Karel, anderzijds is hij de Heemskinderen veel dank verschuldigd en wil hij zijn goede naam niet te grabbel gooien door hen te verraden. Net als Karel wordt Yewijn geadviseerd door integere en door boosaardige raadsheren. Anceel en Lambert behoren volgens een van de getrouwe raadsheren tot het geslacht dat nooit een goede daad verrichtte, met andere woorden tot het verradersgeslacht. Gelukkig volgt Yewijn de raad van zijn integere adviseurs: hij levert de Heemskinderen niet uit maar geeft Reinout de gelegenheid een kasteel te bouwen op een strategische plaats en geeft hem bovendien zijn dochter Clarisse tot vrouw, waarmee hij zich van de blijvende steun van de Heemskinderen verzekert. Op deze manier kiest hij in het conflict tussen Reinout en de koning partij voor de eerste - een gedurfde beslissing, die onze sympathie wekt en waarover Karel woedend is.
Jaren nadien laat hij zich echter tot verraad verleiden. Zodra Karel hem in een onderonsje vier paardenlasten goud toezegt, hapt hij toe. Van zijn scrupulositeit ten aanzien van de Heemskinderen is niets over, geen moment aarzelt hij. Hebzucht, en niets anders dan dat, beweegt hem. Op deze eigenschap heeft de lezer Yewijn nooit eerder kunnen betrappen, maar Clarisse blijkt te weten dat haar vader een zwak heeft voor het slijk der aarde. Dit keer vraagt Yewijn niemand om raad en à la minute weet hij te vertellen hoe hij de Heemskinderen in de val zal lokken zonder zelf gevaar te lopen. Huichelachtig dist hij Reinout een leugenverhaaltje op. Van een sympathiek
| |
| |
man is Yewijn ineens verworden tot een doortrapte verrader. Bij hem ligt de volle verantwoordelijkheid voor het verraad. Het is logisch dat Reinout na de slag bij Vaucoloen vast van plan is zijn schoonvader te doden. Dankzij Maeldegijs kan Yewijn zich bijtijds uit de voeten maken. Hij vlucht naar een klooster. Heeft hij spijt van zijn laffe daad? Angst voor Reinout lijkt een belangrijker drijfveer. Wel heeft hij blijkbaar een bijzonder hoge dunk van Reinouts trouw, want hij durft hem te vragen te voorkomen dat Roelant hem ophangt. Reinout is tot aan het moment waarop hij wel moest inzien dat Yewijn hem bedrogen heeft, buitengewoon loyaal aan zijn schoonvader geweest. Maar nu hij diens ware aard heeft leren kennen, piekert hij er niet over hem te hulp te schieten. Clarisse vermurwt hem echter door onder zijn aandacht te brengen dat ophanging van Yewijn een schande zou betekenen voor hun kinderen. Nadat hij Yewijn uit Roelants handen heeft bevrijd, levert Reinout hem over aan zijn broers. Hierna horen we niets meer over Yewijn. Zijn rol is uitgespeeld.
| |
De genoten
In de Franse literatuur verkeert Charlemagne vaak in het gezelschap van de twaalf per de France, de pairs van Frankrijk. In de vroegste chansons de geste is dit een groepje uitmuntende strijders, die binnen de groep ieder hun vaste wapenbroeder hebben. In latere teksten vormen de pairs de elite onder Charlemagnes baronnen; ze zijn van hoge geboorte. Ze staan hem bij in de strijd en adviseren hem. Rollant en zijn strijdmakker Olivier maken altijd deel uit van het twaalftal; wie daar verder toe behoren, varieert van tekst tot tekst. In de Middelnederlandse Karelepiek heten de pairs genoten. Ook hier is sprake van een wisselende groep. In de Historie vanden vier Heemskinderen behoren tot die XII genoten van Vrancrijc in elk geval Roelant, Olivier, Ogier, Dunay, Tulpijn, Sampson en Ritsaert van Normandien. Wie verder deel uitmaken van dit selecte gezelschap, valt niet met zekerheid te zeggen. Voordat we naar de genoten als groep kijken, verdienen Roelant, Olivier, Dunay, Tulpijn en Ogier elk afzonderlijk aandacht.
Roelant (zie ook de aantekeningen bij hfdst. 14, 19 en 24) is Karels vermaardste ridder, hij is zijn neef. Hij is heldhaftig en trots. In de Historie vanden vier Heemskinderen vestigt Karel zijn hoop vooral op hem. Hij is hier Reinouts pendant. Beiden zijn een zusterszoon van Karel. In kracht en dapperheid zijn ze tegen elkaar opgewassen, maar Roelants paard Volentijn kan niet aan Beyaert tippen. Evenals Reinout hecht Roelant aan zijn eer, maar hij heeft het beste met Reinout voor. Wanneer Karel hem de gevangengenomen Beyaert cadeau doet, is hij daar allerminst gelukkig mee. In hfdst. 21 staat hij tegenover Reinout in een tweegevecht, maar moet hij er niet aan denken dat hij zijn tegenstander zou verwonden. Door ingrijpen van de genoten
| |
| |
wordt het gevecht gestaakt. De verteller moest wel voor een oplossing als deze kiezen: Roelant kon niet in dit gevecht omkomen omdat iedereen wist dat hij pas in de slag bij Roncevaux zou sterven, Reinout kon niet omkomen omdat hij de held van het verhaal was en als martelaar zou sterven. En het onderspit delven zonder gedood te worden kon ook geen van beiden: daarvoor was de reputatie van elk van hen te groot. Toch is Reinout de winnaar, en wel in moreel opzicht: hij leest Roelant de les wanneer deze Volentijn wil doden.
Olivier, graaf van Geneven (Genève), is in de Karelepiek Roelants trouwe metgezel en strijdmakker. Hun wapenbroederschap tot in de dood wordt op ontroerende wijze bezongen in het Chanson de Roland. Ook in de Historie vanden vier Heemskinderen treedt Olivier nooit op zonder Roelant, behalve aan het begin van hfdst. 23, waar hij blijkbaar in zijn eentje aan het jagen is.
Dunay (ook Dunamels, Naym of Bavier genoemd) is in veel Karelromans present. Het is hertog (duc) Naymes van Beieren (in de Historie vanden vier Heemskinderen meestal Bamer genoemd), een wijs raadsheer. In de Historie zien we hem in zijn bekende rol. Hij is het die Karel een paardenrace voorstelt. Dat de koning juist hem als kamprechter aanwijst zowel in het tweegevecht tussen Ogier en Gontier als in dat tussen Aymerijn en Galerant, ligt in de lijn der verwachting. Hij is het ook die Roelant een idee aan de hand doet om volgens afspraak tegen Reinout in het krijt te treden en tegelijk te voorkomen dat er bloed vloeit - een advies dat Roelant overigens trots afwijst.
Ook Tulpijn, de aartsbisschop van Reims, komen we in veel teksten rond Karel de Grote tegen. Hij is een strijdbaar geestelijke. In het Chanson de Roland komt hij om in de strijd tegen de heidenen. Hij symboliseert de instemming van de Kerk met de strijd tegen de ongelovigen. In de Historie vanden vier Heemskinderen is hij een van degenen die er bij Karel op aandringen zich met de Heemskinderen te verzoenen, opdat Karel kan overgaan tot de strijd tegen de heidenen. Hij verzet zich tegen ophanging van Aymijn en van Reinouts broers. Het is niet verwonderlijk dat Reinout Rigant van Napels in hfdst. 13 juist aan deze hoge geestelijke laat vragen de broers in bescherming te nemen. Tulpijn is overigens peetvader van de oudste broer. Hoe vroom de bisschop ook is, indien nodig maakt hij niet alleen tegen heidenen maar ook tegen medechristenen gebruik van geweld: wanneer Karel hem slaat, grijpt hij de koning bij de keel.
Ogier, graaf van Denemerken, is evenmin een onbekende. In de Franse literatuur heet hij Ogier le Danois, wat ontstaan zou kunnen zijn uit Ogier l'Ardennois(!). Dit personage is in heel Europa bekend geweest. Wellicht was Ogier in de Lage Landen al geliefd toen de verstekst Renout van Mon-
| |
| |
talbaen ontstond en verklaart dat de belangrijke en sympathieke rol die hij in de Historie vanden vier Heemskinderen speelt. Hij worstelt hevig met de vraag hoe hij zich moet opstellen in de oorlog tussen Karel en de Heemskinderen, zijn neven. Tijdens de strijd bij Vaucoloen - hij lijkt als enige van de genoten naar Vaucoloen gestuurd te zijn - besluit hij noch Karels mannen noch de Heemskinderen gewapenderhand te helpen. Tragisch genoeg wordt hij daarom door zowel Reinout als Karels mannen van verraad beticht. Later weigert hij van allen het langst te zweren Ripe van Ripemont niets te zullen misdoen indien deze Ridsaert ophangt. Niet alleen het zwaard, ook het wapen van de ironie hanteert Ogier met succes. Verschillende malen voegt hij Roelant een ironische opmerking toe, vooral om hem onder de neus te wrijven dat Roelant niet tegen Reinout op kan. Door middel van Ogiers spot verhoogt de verteller Reinouts status.
De innerlijke tweestrijd van Ogier wordt het sterkst belicht, maar de andere genoten verkeren in dezelfde lastige positie als hij: zij zijn in de Historie leenmannen van Karel en verwanten van de Heemskinderen. Ze zijn hun leenheer steun verschuldigd, maar kunnen en willen ook hun verwanten niet in de steek laten. Beide partijen rekenen op hun hulp. De genoten vervullen een bemiddelende functie. Ze proberen Karel steeds tot redelijkheid en tot een verzoening met de Heemskinderen te bewegen, dringen er bij hem op aan niet naar de leden van het verradersgeslacht te luisteren, en wijzen hem erop dat hij er beter aan zou doen tegen de heidenen te strijden. Wanneer hij huns inziens te ver gaat, corrigeren ze hem. Ze zijn bereid zich volledig voor hun leenheer en koning in te zetten maar laten niet toe dat hij de Heemskinderen doodt. Als groep komen ze de Heemskinderen op verschillende manieren te hulp: ze weigeren Reinouts broers op te hangen, ze houden de identiteit van de twee ‘pelgrims’ voor de koning verborgen en spelden hem iets op de mouw om te verbergen dat het Reinout is die (aan het eind van hfdst. 14) een schildknaap heeft gedood, en op voorstel van de wijze Dunay schieten ze voedsel over de muren van Montalbaen. Door het aanhoudende verzet van de genoten slaagt Karel er niet in de Heemskinderen op te hangen of uit te hongeren. Zonder hun steun kan hij in feite niets beginnen.
| |
De ouders: Aymijn en Aye
Er zou misschien nooit een oorlog tussen Karel en de Heemskinderen zijn ontstaan als er geen vete was geweest tussen Karel en Aymijn. Al voor de dood van Huge van Dordoen was de verhouding tussen de koning en Aymijn blijkbaar niet probleemloos. Waarom zou Karel anders keer op keer geweigerd hebben hem voor zijn diensten te belonen? Wat Karel tegen hem had, wordt niet duidelijk gemaakt.
Aymijn wordt gepresenteerd als een familielid van Amerijn van Ner- | |
| |
boen. Dit is van cruciaal belang. In de chansons de geste die worden gerekend tot de cycle d'Aimeri de Narbonne (= de geste de Garin de Monglane), wordt de hoofdrol gespeeld door leden van een geslacht dat zich door dik en dun trouw betoont aan de vorst. Aimeri de Narbonne (zoon van Hernaut de Beaulande) en Guillaume d'Orange, een van zijn zonen, zijn de vermaardsten van hen. Aimeri, A(y)merijn, moet in de middeleeuwse Lage Landen bekend en geliefd geweest zijn; dat valt op te maken uit de overgebleven fragmenten van de Middelnederlandse verstekst Gheraert van Viane. Ook Guillaume d'Orange, Willem van Oringen, was in de Nederlanden geen onbekende: van een Middelnederlandse Willem van Oringen is één dubbelblad bewaard gebleven. Terwijl Aymijn in de Franse Renaut de Montauban een broer is van de felle opstandige vazallen Beuves d'Aigremont, Doon de Nanteuil en Girart de Roussillon, is hij in de Middelnederlandse Renout-traditie familie van de gevierde Amerijn en Willem. De verwantschap tussen Aymijn en A(y)merijn wordt onderstreept door de gelijkenis tussen hun namen. Dat direct aan het begin van het verhaal duidelijk wordt gemaakt dat Aymijn deel uitmaakt van dit geliefde, om zijn trouw bekende geslacht, zal de visie van het middeleeuwse publiek op dit personage gestuurd hebben: het zal er niet aan getwijfeld hebben of Karel handelde ondankbaar en onrechtvaardig door Aymijn en Amerijn niet voor hun wapenfeiten te belonen. Van meet af aan is duidelijk dat de koning het gelijk niet aan zijn zijde heeft en dat de leden van Aymijns geslacht wel gedwongen zijn de wapens tegen hem op te nemen.
De eigenschappen van Aymijn waarmee we het eerst kennismaken, zijn strijdlust en trots. Al spoedig manifesteert zich daarbij een minder positieve eigenschap: niets en niemand ontziende hardheid. Hoe verdienstelijk hij zich ook gemaakt heeft in de strijd voor het christendom, in de strijd tegen Karel deinst Aymijn er niet voor terug kerken en kloosters te verwoesten en geestelijken van het leven te beroven. En nadat hij zich met Karel heeft verzoend, blijft hij een diepe wrok tegen hem koesteren, wat met name Aye verdriet doet. Uit zijn vermeende kinderloosheid - hij heeft het aan zichzelf te wijten dat hij onkundig is van het bestaan van zijn kinderen - komt zijn onwellevende gedrag tegenover Karels gezanten en zijn ruwheid jegens Aye voort. Wanneer Aye hem vertelt dat hij wel degelijk zonen heeft, is hij dolgelukkig. Vooral de drieste Reinout, die een aardje naar zijn vaartje heeft, bevalt hem. Adelaerts voorzichtigheid staat hem bepaald niet aan. Hij legt zijn zonen met in de watten: hij verlangt van hen (behalve van Reinout) dat ze zelf kastelen en land veroveren op de heidenen, zoals ook hijzelf zijn bezittingen op de heidenen veroverd heeft. Dat neemt niet weg dat hij zich bij Karel beklaagt nadat Lodewijc de Heemskinderen opzettelijk heeft overgeslagen bij het uitdelen van geschenken: hij kan het niet verkroppen dat zijn zonen
| |
| |
achtergesteld worden bij anderen. In de episode van de wedstrijd met de steen wekt hij met zijn tranen het medelijden van de lezer. Aymijn wil per se dat Reinout het tegen Lodewijc opneemt, omdat zijn eigen eer in het geding is. Na de moord op Lodewijc staat hij zijn zonen bij in het gevecht tegen Karels mannen. Reinout wil aanvankelijk vluchten, maar dat verbiedt Aymijn hem: vluchten is beneden de eer van zijn geslacht. De vader biedt langer weerstand dan zijn zonen. Uiteindelijk ziet hij zich ertoe gedwongen hen te verloochenen. Hij doet dit tegen zijn zin, maar laat zijn zonen nu inderdaad volledig vallen. Wanneer een spion hem zegt dat zijn zonen op Pierlepont zijn en dat hij verplicht is hen gevangen te nemen en aan Karel uit te leveren, slaat hij de spion dood. Is dat misschien toch een manifestatie van vaderliefde? Doodt Aymijn de spion omdat deze hem een jobstijding brengt: doet het hem pijn de wapens tegen zijn eigen zonen te moeten opnemen, nu hem bericht is dat zij zich op zijn kasteel bevinden? Het is mogelijk, maar de tekst biedt geen steun voor deze verklaring van zijn impulsieve daad. De doodslag kan evengoed worden gezien als een uiting van woede en verontwaardiging over het aanmatigende karakter van de woorden die de spion Aymijn toevoegt. Aymijn zou zich beledigd kunnen voelen omdat het niet nodig is hem op zijn plicht te wijzen en daar ook nog dreigementen aan toe te voegen. Hoe het zij, de gezworen eed getrouw gaat hij over tot de aanval op zijn zonen. Zijn eergevoel en trots, die hem er voorheen toe brachten zijn zonen bij te staan, brengen hem er nu toe zijn eed aan Karel gestand te doen en de wapens tegen hen op te nemen. Dit komt hem duur te staan: Reinout heeft geen consideratie met hem, tot verdriet van zijn broers. Als Adelaert het niet verhinderd had, zou hij zijn vader gedood hebben. Voor Reinout heeft Aymijn, een vader die zijn eigen kinderen gevangen wil nemen, afgedaan. Op smadelijke wijze laat hij hem naar Karel
brengen. Hierna horen we niets meer over Aymijn.
Ook Aye moet haar zonen verloochenen. In tegenstelling tot haar echtgenoot blijft zij haar kinderen steunen. Reinout houdt veel van haar en is er vast van overtuigd dat zij zich niet gebonden zal voelen aan de eed die ze gezworen heeft: ouders houden van nature te veel van hun kinderen dan dat ze hun kwaad zouden doen. Inderdaad peinst Aye er niet over haar kinderen in de steek te laten; haar moederliefde is sterker dan de afgedwongen eed. Ze helpt Reinout uit het belegerde Pierlepont te ontsnappen en raadt zijn broers aan de koning om genade te smeken. Telkens weer treedt zij op als verzoenster. Zij is bij uitstek voor die rol geschikt, doordat zij een zuster van Karel is, de echtgenote van Aymijn en de moeder van de Heemskinderen. Haar huwelijk met Aymijn maakt deel uit van de voorwaarden waarop Aymijn zich met Karel verzoent, zij weet Aymijns onbeschofte houding jegens Karels gezanten om te buigen en vooral dankzij haar verzoent de koning zich ten langen
| |
| |
leste met de Heemskinderen. Aye bezit uitsluitend positieve eigenschappen: ze streeft er voortdurend naar verzoening tot stand te brengen, ze durft haar nek uit te steken en is verstandig en tactisch.
| |
De echtgenote: Clarisse
Naast Aye wordt er in het verhaal maar één andere vrouw met name genoemd: Clarisse. Haar huwelijk met Reinout is evenals dat van Aymijn en Aye een politiek huwelijk: door Reinout zijn dochter te schenken verzekert Yewijn zich van de blijvende steun van de Heemskinderen. Evenals Aye is Clarisse sympathiek. Ook zij is verstandig, tactisch en bezit mensenkennis. Zorgzaamheid voor haar man en diens broers bepaalt haar handelen. Wanneer Reinout ondanks haar waarschuwing naar Vaucoloen wil gaan op de condities die Yewijn gesteld heeft, zorgt zij ervoor dat de zwaarden van de Heemskinderen stiekem meegenomen worden. Ze is zo verstandig die niet mee te geven aan haar trotse echtgenoot, die ongetwijfeld zou weigeren ze aan te nemen, maar aan Ridsaert.
Reinout houdt van haar en heeft respect voor haar: als de hongersnood op Montalbaen ondraaglijk wordt en Clarisse haar nood bij God klaagt, is Reinout bereid Beyaert te doden; als ze flauwvalt wanneer ze van hem hoort dat Beyaert door de koning gedood is, ontfermt hij zich vol tederheid over haar, en nadat Yewijn hem verteld heeft dat de Heemskinderen volledig ongewapend, zonder Beyaert en zonder begeleiding naar Vaucoloen moeten gaan, vraagt hij Clarisse om advies. Op een paar plaatsen in het verhaal getuigt zijn gedrag op het eerste gezicht echter niet bepaald van liefde voor Clarisse. Wanneer zij in het overleg over het Vaucoloen-voorstel te kennen geeft dat zij haar vader van verraad verdenkt, slaat Reinout haar ruw in het gezicht en vaart hij fel tegen haar uit. Ook wanneer de Heemskinderen na de slag bij Vaucoloen thuiskomen, gaat Reinout tegen haar tekeer. Reinouts opmerkelijke gedrag zal verklaard moeten worden vanuit zijn verhouding tot zijn schoonvader Yewijn, de beschermheer van de Heemskinderen. Yewijn heeft hen altijd goed behandeld. Zij zijn hem steeds trouw geweest en Reinout gaat er zonder meer van uit dat zij van hun kant op Yewijns trouw kunnen rekenen. Dat Clarisse aan de integriteit van haar vader twijfelt, wekt zijn woede. Niet alleen doet zij haar vader daarmee in zijn ogen onrecht, maar ook voelt Reinout zich persoonlijk gekrenkt: ontrouw van Yewijn zou in zijn visie alleen denkbaar zijn als hijzelf jegens Yewijn tekortgeschoten zou zijn, en daarvan kan Reinout allerminst beticht worden. Bovendien wil hij de kans op een verzoening met Karel, waarnaar hij al zo lang streeft, niet laten schieten. Eenmaal te Vaucoloen gekomen ervaart hij dat Clarisse hem terecht voor haar vader gewaarschuwd heeft. Bij zijn thuiskomst reageert hij zijn frustratie over het verraad op haar af. Hij wil haar, de dochter van de
| |
| |
gevluchte verrader, zelfs verstoten. Ridsaert springt voor zijn schoonzuster in de bres en dreigt Reinout te zullen verlaten indien hij Clarisse inderdaad wegstuurt. Daarop verzoent Reinout zich met haar; alles is vergeven en vergeten. Later, wanneer de Heemskinderen naar hun kasteel in de Ardennen vluchten, laat Reinout zijn vrouw en kinderen op Montalbaen achter. Een blijk van liefdeloosheid? Nee, waarschijnlijk wil hij hen niet opnieuw aan honger en gevaar blootstellen. Het ligt immers voor de hand dat Karels leger de Heemskinderen naar de Ardennen zal achtervolgen en dat het gevaar dan van Montalbaen geweken is. Dat is inderdaad het geval. Na de verzoening met de koning keert Reinout nog eenmaal terug naar Montalbaen. Hij brengt Clarisse verslag uit, geeft zijn kinderen bezittingen en vertrekt in het diepste geheim. Hierna wordt met geen woord meer van Clarisse gerept; Reinouts wereldlijke leven heeft een einde genomen en in zijn nieuwe, godgewijde leven is voor Clarisse geen plaats meer.
| |
De personages met bovennatuurlijke kracht: Maeldegijs en Beyaert
Een bijzonder familielid van de Heemskinderen is Maeldegijs. Bij zijn introductie in hfdst. 2 wordt hij een neve van Aymijn genoemd. Hoewel Maugis in de Franse Renaut de Montauban een zoon is van Aymons broer Beuves d'Aigremont, hoeft het woord neve in de Historie vanden vier Heemskinderen niet de betekenis ‘broers- of zusterszoon’ te hebben: de verwantschap met Beuves is in de Middelnederlandse traditie immers losgelaten, en met het woord neve kunnen uiteenlopende verwantschapsrelaties aangeduid worden. Maeldegijs kan daarom ook de zoon van een oom of tante van Aymijn zijn, of een bloedverwant in welke graad dan ook. Door de Heemskinderen wordt hij aangesproken met oem, maar ook dit woord kan verschillende verwantschapsbetrekkingen aanduiden en bovendien als vererende aanspreekvorm zijn gebruikt.
Bij zijn introductie wordt Maeldegijs voorgesteld als ‘een stout ridder, ende was geleert inder const van nigromancien’. Vooralsnog blijkt van zijn bekwaamheid in de toverij niets: hij staat Aymijn bij in de strijd en treedt in hfdst. 3 als bode voor hem op. Daarna verdwijnt hij uit beeld, totdat hij in hfdst. 14 voor de tweede maal geïntroduceerd wordt. Reinout, die hem voorzover we weten nooit ontmoet heeft, blijkt bij het horen van de naam Maeldegijs direct te weten wie hij voor zich heeft. Hij zegt zelfs dat al zijn hoop op God en Maeldegijs gevestigd is. Nu valt de volle nadruk op Maeldegijs' slimheid en op zijn beheersing van de magie: hij weet doeltreffend gebruik te maken van de krachten die in stenen en kruiden schuilen en kent toverspreuken (zie ook de aantekeningen bij hfdst. 2). Door middel van list en toverij helpt hij Reinout bij het heroveren van Beyaert, bevrijdt hij Rei- | |
| |
nouts broers uit Karels kerker, zorgt hij ervoor dat Reinout incognito aan de paardenrace kan deelnemen, spioneert hij en ontvoert hij de koning. De enige episode in het verhaalgedeelte over de strijd tussen Karel en de Heemskinderen waarin Maeldegijs niet als tovenaar maar als ‘gewoon ridder’ optreedt, is de Vaucoloen-episode. Niet hij maar Reinouts clerc ontdekt dat de Heemskinderen in doodsgevaar verkeren. Blijkbaar ziet Maeldegijs onmiddellijk in dat tegen deze ellendige situatie geen kruid gewassen is. Uit wanhoop wil hij zelfmoord plegen. De clerc wijst hem erop dat hij zijn verwanten daarmee niet helpt en zegt hem wat hij moet doen. Nu komt Maeldegijs als ridder in actie - waarschijnlijk na er door toverij voor gezorgd te hebben dat Yewijn en zijn mannen vast in slaap blijven. Op Beyaert snelt hij gewapend naar Vaucoloen, gevolgd door vijftienhonderd man. Dit keer helpt hij zijn verwanten niet met list en toverkunsten maar door te vechten. Later, in het Heilige Land, zien we hem opnieuw als
‘gewoon ridder’; nadat hij zich heeft teruggetrokken uit de strijd tussen Karel en de Heemskinderen, heeft hij de nigromantie blijkbaar afgezworen. In het Heilige Land komt hij om in het gevecht tegen de heidenen.
Maeldegijs' optreden brengt een vrolijke noot in het verhaal. De Heemskinderen hebben schik in zijn toverij, al ergert Reinout zich wel wanneer Maeldegijs zijn pelgrimsvermomming in hfdst. 22 uitvoerig op hen test en al doorziet hij niet altijd onmiddellijk wat Maeldegijs met zijn leugens voorheeft. Verschillende malen zet de tovenaar de koning in zijn hemd. Het is niet verwonderlijk dat Karel opgelucht is als hij hoort dat Maeldegijs dood is. Hoe graag Maeldegijs ook plaagt, het uiteindelijke doel van zijn activiteiten is de Heemskinderen met Karel te verzoenen. Wanneer het hem niet lukt met de ontvoering van de koning een verzoening af te dwingen, zegt hij het wereldlijke leven vaarwel.
Een tweede belangrijke helper die over bovennatuurlijke krachten beschikt, is Beyaert. Dit bijzondere paard is niet alleen oersterk en supersnel maar bezit ook het vermogen menselijke taal te begrijpen en kan worden aangesproken op zijn redelijkheid en eergevoel. Het enige wat we over de oorsprong van dit dier te horen krijgen, is dat het van een dromedaris afstamt. Hoe Aymijn eraan gekomen is, wordt niet verteld - dat wordt uit de doeken gedaan in een andere Karelroman, de Madelgijs. Beyaert is het paard van Reinout, maar tegelijk is hij het paard van alle vier de Heemskinderen; meer dan eens draagt hij hen allevier tegelijk. Beyaert en de vier broers vormen een onverbrekelijke eenheid. Op de titelpagina van de door Seversoen verzorgde druk zijn dan ook de vier Heemskinderen op Beyaert afgebeeld - een beeld dat de eeuwen door zou blijven boeien (zie par. 5.3).
Beyaert is Reinout en diens broers onvoorwaardelijk trouw. Altijd kunnen ze op zijn hulp rekenen. Aan hem is het te danken dat Ridsaert niet aan
| |
| |
de galg komt te bungelen en dankzij hem en Maeldegijs komen de Heemskinderen niet om bij Vaucoloen. Alle vier de broers omringen Beyaert met liefde en zorgzaamheid. Reinout, die het woeste paard zelf getemd heeft, verklaart verschillende malen dat hij het voor geen goud kwijt zou willen. Toch kent zijn gehechtheid aan het dier grenzen. Een paar maal biedt hij uit zichzelf aan, Beyaert af te staan in ruil voor een verzoening met Karel. En zelfs is hij bereid Beyaert aan de dood prijs te geven om de zijnen van de hongerdood te redden. Uiteindelijk ziet hij zich gedwongen het paard aan de koning uit te leveren: Karel is alleen tot een verzoening bereid als Beyaert, die de broers aldoor in staat stelt te ontsnappen, hem onvoorwaardelijk wordt uitgeleverd. Zonder Beyaert konden de Heemskinderen niet tegen de koning standhouden, zonder zijn uitlevering is verzoening onmogelijk. De tragische scène van Beyaerts verdrinking is een van de ontroerendste van het verhaal. In deze scène manifesteren Beyaerts opvallendste eigenschappen zich nog eenmaal op indrukwekkende wijze: zijn fysieke kracht, die hem begeeft zodra zijn meester zich van hem heeft moeten afwenden, en zijn trouw. Zoals hierboven al is opgemerkt, komt er met de dood van Beyaert ook een einde aan de hechte eenheid die de vier broers vormden.
| |
2.3 Tekstvorm en tekstpresentatie
Tot diep in de vijftiende eeuw waren alle Middelnederlandse Karelromans lange teksten in paarsgewijs rijmende verzen. De vorm van deze teksten hield nauw verband met de overdracht ervan. Karelromans waren oorspronkelijk niet bestemd voor lezers maar voor luisteraars. Ze werden door een voordrager, al dan niet uit het hoofd, voor een luisterend publiek ten gehore gebracht. Vandaar dat we er verzen als ‘Hoort hier wonder ende waarhede’ en ‘Nu hort, wat seide Aymerijn’ in tegenkomen. Het rijm bood de voordrager steun bij het memoriseren en reproduceren van een tekst, door het rijm kon hij belangrijke verhaalelementen makkelijker onthouden. Tijdens de voordracht deed hij bovendien zijn voordeel met formulair taalgebruik. Veel Karelromans, waaronder Renout van Montalbaen, bevatten tal van vaste bijstellingen van het type die helt fijn, een ridder snel, die ridder goet. Deze geijkte bijstellingen, die niet minder bij het genre Karelepiek lijken te horen dan de personages die daarin optreden, hielpen een voordrager die uit zijn hoofd een tekst ten gehore bracht, in veel gevallen aan een passend rijmwoord; op Reinout kon hij bijvoorbeeld te allen tijde rijmen met die ridder stout. Ook bepalingen als ten selven stonden en al sonder waen en zinnetjes als dat nes logene negeen kon hij op veel plaatsen inzetten. Het waren handige stoplappen. Deze Karelromans in rijmende verzen werden
| |
| |
eeuwenlang met de hand op perkament of papier gezet. Elk afschrift was uniek.
In de vijftiende eeuw vond een belangrijke verandering plaats: men ging ertoe over teksten te drukken. Wat de Karelepiek betreft, ging de overgang van handgeschreven naar gedrukte tekst gepaard met een andere wijziging: er vond een verschuiving plaats van een luistercultuur naar een leescultuur. Het spreekt vanzelf dat de overgang van luisteren in een groep naar zelfstandig lezen niet van de ene dag op de andere plaatsvond, maar zich geleidelijk voltrok. Enerzijds kunnen handschriftelijk overgeleverde teksten al individueel gelezen zijn, anderzijds zullen gedrukte teksten nog vaak voorgelezen zijn. De verschuiving naar een leescultuur had ingrijpende gevolgen voor de vorm van de Karelromans. Het rijm had zijn belangrijkste functie verloren. De teksten werden ontrijmd en als prozaromans gedrukt. Soms werden hoogtepunten in het verhaal nog wel in versvorm gepresenteerd. Karel ende Elegast is, voorzover bekend, de enige tekst die niet in de vorm van een prozaroman maar integraal als rijmtekst werd gedrukt, en wel verschillende malen. Omdat het publiek nog moest wennen aan het zelfstandig lezen van literatuur, bood de drukker-uitgever het op een aantal manieren de helpende hand. Het spreekt vanzelf dat hij de tekst in syntactisch opzicht aanpaste, maar hij bracht ook, wanneer hem dat nodig leek, verduidelijkingen aan. Verder verdeelde hij de tekst in hoofdstukken en voorzag hij elk hoofdstuk van een, soms zeer uitvoerig, opschrift waarin hij de inhoud ervan samenvatte. Dat maakte de tekst overzichtelijker. Bovendien werden er illustraties opgenomen. Deze maakten het boek niet alleen aantrekkelijk, ze boden de lezer ook houvast.
Wat kunnen we nu over de Historie vanden vier Heemskinderen als prozaroman zeggen? Dat we van doen hebben met een prozabewerking van een verstekst, is op verscheidene plaatsen duidelijk merkbaar: meer dan eens is in de Historie het rijm van de verstekst terug te vinden. Zo lezen we in hfdst. 10: ‘Reynout soude hem husinge geven ende daer toe vry houden al haer leven.’ In handschrift Ma luidt de verstekst op de corresponderende plaats (Adema 841-842): ‘Renout soude hem hofstaden geven, / Ende houden vri al haer leven.’ Op andere plaatsen heeft de prozabewerker het rijm weggewerkt - wanneer we er althans van mogen uitgaan dat zijn bron eenzelfde lezing bood als de bewaard gebleven handschriftfragmenten. Hij deed dat bijvoorbeeld door een andere klankvorm van een woord te gebruiken, een synoniem te kiezen of een vaste bijstelling weg te laten. Vergelijk de volgende plaatsen: ‘Wij mogen nu wel sonder sorge wesen, want ginder staet Yewijns burch’ (Historie, hfdst. 9) en ‘Hi seiden: ‘Ic bem sonder sorgen, / Ic zie sconinx Yewe borgen’ (Adema 327-328); ‘Heer coninc, die u desen raet gaf, en gaf seker om u lijf niet een mite’ (Historie, hfdst. 10) en ‘Ende seide:
| |
| |
‘Die desen raet mi gaf, / Hine gave niet om u ere een caf’ (Adema 603-604); ‘So wildi onsen coninc setten tegen coninc Karel’ (Historie, hfdst. 10) en ‘So sulwi Yewe, den coninc wijs, / Doen setten iegen Kaerle van Parijs’ (Adema 753-754).
De stijl van de verstekst, waarin als het ware korte zinnetjes naast elkaar staan en waarin verspaar en zin dikwijls samenvallen, heeft plaatsgemaakt voor een vloeiender prozastijl, waarin minder plotselinge overgangen voorkomen en meer samengestelde zinnen. Het verband tussen zinnen is vaak expliciet gemaakt en er zijn verduidelijkingen aangebracht. De prozatekst bevat bijvoorbeeld meer bijwoordelijke bijzinnen van tijd en van reden en maakt vaker gebruik van het nevenschikkend voegwoord want. Vergelijk bijvoorbeeld Renout van Montalbaen (Adema 651-652), ‘Yewe was der talen snel: / ‘Avernaes, gi segt wel’ met Historie, hfdst. 10: ‘Als de coninc desen raet hoirde, was hi blide, want dien raet docht hem goet, ende seide’. Een ander voorbeeld: ‘Soe seide: ‘Spreict, grave here! / Ende andwort dor uwes selves ere / Minen neven enten uwen mede. / Het sijn de beste van kerstinede’ (Adema 121-124) correspondeert met ‘Do seide vrou Aye tot Aymijn: ‘Edel here, ic bid u vriendelic, wilt doch dese heren antwoerde geven, want het sijn u selfs magen ende de beste van kerstenrijc’ (Historie, hfdst. 5). Deze en dergelijke ingrepen hielpen de beginnende lezer, die het verhaal zelfstandig moest zien te ‘bedwingen’, zonder de betekenisvolle mimiek, gebaren, stemwisselingen en intonatie van een voordrager.
Zoals het laatste van de hierboven gegeven citaten laat zien, kenmerkt de prozatekst zich ook door meer hulpwerkwoorden dan de verstekst: ‘andwort’ werd ‘wilt doch antwoerde geven’. Zo ook veranderde ‘dat hijt gerne dade’ in ‘dat hijt doen woude’. Daarnaast bevat de prozatekst meer deelwoordconstructies: ‘Haymijn horde wel de tale’ werd ‘Aymijn, anhorende die tale van Roelant’. Niet alleen wat zinsbouw betreft is de prozatekst moderner dan de verstekst, hij is dat ook op het punt van de woordkeus. Woorden die rond 1500 als ouderwets of als niet-passend in een prozatekst werden beoordeeld, werden vervangen door andere of weggelaten: vro werd blide, wonderen werd verwonderen, ‘Biden togle hine gheprant’ werd ‘nam Roelant den toem van sinen paerde in die hant’, varing (‘dadelijk’) verdween. Moderne, vaak ‘dure’ woorden werden geïntroduceerd: victorie (naast seghe), triumphe, magnificentie, adherent.
De prozabewerker liet niet alleen stoplappen en geijkte bijstellingen die hij in zijn voorbeeldtekst aantrof, achterwege, hij bracht ook andere bekortingen aan. Een duidelijk voorbeeld (zie voor andere voorbeelden par. 4) vormt de passage in hfdst. 22 waarin Karel de genoten vraagt of ze Ridsaert willen ophangen. In de verstekst, die voor deze passage bewaard gebleven is in het Middelnederduitse fragment Ro en in Reinolt von Montelban, vraagt
| |
| |
Karel de genoten een voor een Ridsaert op te hangen. Ieder van hen weigert, en in een aantal van die gevallen reageert Karel op die weigering. Vraag, antwoord en reactie worden steeds gepresenteerd in de directe rede. In de prozatekst stelt Karel de vraag aan slechts een aantal van de genoten, wordt een deel van de vragen en antwoorden in de indirecte rede gepresenteerd en ontbreken Karels reacties op de weigeringen. Blijkbaar vond de prozabewerker dat dit prachtige staaltje van lyrische epiek, met zijn variërende herhaling, te veel van hetzelfde bood. Door de reductie en verzakelijking die hij toepaste, is de passage er niet bepaald meeslepender op geworden.
Wel wordt de lezer op een aantal plaatsen direct aangesproken en bij het verhaal betrokken, net zoals dat bij de mondelinge overdracht van Karelepiek gebeurde: ‘Hoert hoe sotlijc ende verweent dat Lodewijc sprac’, ‘als gi gehoert hebt’. Uitroepen van de verteller ontbreken evenmin: ‘Och, hoe luttel wisten si wat si deden!’
De lange Historie vanden vier Heemskinderen is in de druk van Seversoen verdeeld over dertig capittels, dertig hoofdstukken. Elk ervan is voorzien van een opschrift, bestaande uit een nummer en een, meestal zeer uitvoerige, aanduiding van de inhoud. We mogen aannemen dat deze opschriften aangebracht zijn door degene die de verstekst in proza omwerkte: de druk die in 1493 bij Koelhoff in Keulen van de pers kwam (en die evenals Seversoens druk teruggaat op een oudere Nederlandse druk - zie de Verantwoording), bevat dezelfde opschriften - een paar ervan zijn zelfs nog iets uitvoeriger - op dezelfde plaatsen, en het enige kapittelopschrift dat van de Nederlandse druk uit omstreeks 1490 bewaard is, correspondeert eveneens met het opschrift in de druk van Seversoen.
Bij het maken van een indeling in hoofdstukken deed de prozabewerker zijn voordeel met tekstuele signalen in de rijmtekst waarop hij zich baseerde: meer dan eens begint in de Historie een nieuw hoofdstuk op de plaats waar Reinolt von Montelban een overgangspassage bevat in de trant van ‘Nu zwijg ik over X en vertel ik verder over Y.’ Wellicht vingen in het Renout-handschrift dat hij gebruikte, nieuwe passages aan met een lombarde, een rode letter van twee regels hoog, en boden deze lombarden hem eveneens steun bij het indelen van zijn tekst: in hs. Ma van de Renout treffen we een lombarde aan op de plaats waar in de Historie hfdst. 20 (waarvan het opschrift vergeten is) aanvangt.
De inhoud van de kapittelopschriften stemt niet altijd volledig overeen met de inhoud van de hoofdtekst. Zo wordt boven hfdst. 26 vermeld dat Maeldegijs de sultan doodt, terwijl Reinout dit zal blijken te doen. Ook verklapt een kapittelopschrift weleens iets wat pas in een later hoofdstuk zal gebeuren. Het opschrift boven hfdst. 12 bijvoorbeeld eindigt met de woorden ‘Ende hoe de broeders verlost worden met hulpe van Maeldegijs, haer
| |
| |
oem’, terwijl de bevrijding van Reinouts broers pas in hfdst. 15 zal worden beschreven!
Op de overgang tussen twee hoofdstukken heeft Seversoen meestal een illustratie opgenomen. Of ook de oorspronkelijke Historie vanden vier Heemskinderen zo overvloedig geïllustreerd was, valt niet te zeggen. De oudstbekende druk, waarvan één blad bewaard is, bevatte minstens één ingekleurde houtsnede, die niet speciaal voor de Historie vanden vier Heemskinderen gemaakt zal zijn: het is niet duidelijk bij welke scène(s) uit de Historie deze afbeelding past. Op het titelblad van Seversoens druk prijkt boven een sierrand een houtsnede waarop de vier Heemskinderen op Beyaert te zien zijn - een intrigerende afbeelding, die vanaf de vroege veertiende eeuw het ‘beeldmerk’ van het Heemskinderen-verhaal is geweest: op miniaturen in handschriften, op titelpagina's van drukken en op veel andere plaatsen komen we telkens weer de vier Heemskinderen op Beyaert tegen (meer daarover in par. 5.3). De houtsnede die als blikvanger op de titelpagina staat, is door Seversoen op drie andere plaatsen in de Historie gebruikt: als illustratie bij hfdst. 10 en tweemaal ter afsluiting van het boek. Ook een paar andere houtsneden zijn verschillende malen afgedrukt. Een plaatje van een algemeen gevecht deed zelfs op zeven plaatsen dienst. Dat het nu eens een gevecht tussen christenen moet voorstellen en dan weer een gevecht tussen christenen en heidenen, van wie de wapenrusting er toch anders uitzag, stond het herhaalde gebruik van deze houtsnede blijkbaar niet in de weg. Hoewel de houtsneden meestal passen bij de inhoud van het hoofdstuk waarboven ze staan, lijkt Seversoen niet geëist te hebben dat ze altijd perfect bij de tekst aansloten. Hoe bijvoorbeeld moet het plaatje boven hfdst. 5 geïnterpreteerd worden? Zien we op de voorgrond de Heemskinderen, zoals dat op hetzelfde plaatje boven hfdst. 9 ongetwijfeld het geval is? En is de vrouw die we zien
dan Aye? In dat geval correspondeert het plaatje niet met de tekst van hfdst. 5, want de Heemskinderen bezitten daar nog geen paard of wapenrusting. Stellen de vier mannen dan misschien de vier gezanten voor die Karel naar Aymijn stuurt? Dat is niet waarschijnlijk, want de gezanten dienen zich niet geharnast aan. Soms past een plaatje zelfs helemaal niet bij het hoofdstuk waarbij het staat en functioneert het meer als verluchting van de tekst dan als illustratie ervan. Dat is bijvoorbeeld het geval met de houtsnede boven hfdst. 18: in dit kapittel wordt niemand tijdens een maaltijd aan het hof onthoofd; in het voorafgaande hoofdstuk is daarvan evenmin sprake.
Omdat de houtsnede op het titelblad de vier Heemskinderen op Beyaert laat zien, moet deze speciaal voor de Historie vanden vier Heemskinderen gesneden zijn. Dat geldt ook voor een paar andere houtsneden waarop de vier broers te zien zijn, al dan niet gezamenlijk op Beyaert. Maar niet alle
| |
| |
houtsneden zijn met het oog op de Historie vanden vier Heemskinderen gemaakt. Aan het begin van hfdst. 4 is een houtsnede opgenomen die het huwelijk van Aymijn en Aye illustreert. Dit plaatje, dat ook bij hfdst. 1 is afgedrukt, had Seversoen vier jaar eerder al gebruikt in Die seven sacramenten der heiligher kercken. Hergebruik van houtsneden was in zijn tijd niets bijzonders. Een drukker gebruikte eenzelfde houtsnede in verschillende boeken, en drukkers namen elkaars houtblokken over. Zo gebeurde het dat een aantal illustraties uit de Historie vanden vier Heemskinderen door Willem Vorsterman opnieuw werd gebruikt. Het plaatje van het algemene gevecht bijvoorbeeld vinden we terug in Den droefliken strijt van Roncevale die omstreeks 1520 bij Vorsterman van de pers kwam.
|
|