Hier beginnen sommige stichtige punten van onsen oelden zusteren

(4) Van zuster Nyese Felix. († 1411)

Dese guede zuster Nyese^c) hadde dese doechde over oer, als dat si²⁾ sonderlinge geerne toe karcken plach te gaen ende hoeren dat woert Gods, of anders hoerde si alte³⁾ geerne wat guets vercallen uuter [3c] Hiliger Scrift. Op een tijt quam si ende hadde te kercken geweest, ende hadde hoeren predicken. Ende doe⁴⁾ was si soe vuerich vanden woerde Gods te hoeren, alsof si gebrant^d) hadde. Ende als⁵ dat een ander suster hoerde, dat si soe vuerich was geworden vanden woerde Gods te hoeren, wert⁶⁾ si oec mede blide in onsen lieven Heren, ende segede: ‘Alsulke zusteren solde men te kercken laeten gaen, die⁷ daer alsoe vuerich ende goddienstich uut worden ende coenen alsulke vruchten daerin doen.’ Het was een alten vuerigen ende goddienstigen mensche, ende gaf oer geheelick tot onsen lieven Heren ende tot allen doechden. Si en hadde giene bevelinge noch bedriflicheit van buten⁸⁾, mer si sat oetmodelic ende span haer, daer men [3d] celicie⁹⁾ of wrachte, ende daer gaf si oer mede tot onsen lieven Heren. Het was een oelt mensche, ende hadde hier bynae mitten alreniersten gewoent, als¹⁰⁾ bi ons vaders her Iohan

c) Zij was de eerste moeder van het huis, verg. 59d. Evenwel heet het 3c, dat zij geen officie had! Zie inl. § 21.

2) voor si is si geschr.

3) zeer.

4) boven den regel bijgeschr.

d) Term der devoten, verg. D 20, 163, 283. Elders is sprake van een zuster, die onder de Mis zoo vurig placht te bidden, ‘alsoft een brant geweest hadde’ (126d); wanneer zij godsdienstige boeken las, dan geraakte zij zoo in vuur, ‘alsof si van bijnnen ghebrant hadde’ (127a). Zie de aant. bij 80c en 86a.

5 boven den regel bijgeschr.

6) voor wert is seged geschrapt.

7 voor die is die (eind regel) geschrapt.

8) zij had geen ambt of bezigheden, die haar met het wereldsche leven in aanraking brachten, zooals b.v. de zusters die 83e en 104d genoemd worden, en zich moesten ‘kieren’ tot de dingen die ‘van buten’ zijn.

9) celicie (cilicie), een uit Cilicisch geitenhaar vervaardigde haren gordel, volgens het Mnl. Wdb. i.v. (verg. ook D 206); die beteekenis past hier niet, of men zou celicien moeten lezen. Zooals het hier staat, zal men het als stofnaam moeten opvatten.

10) namelijk.

[p. 14]

vanden Grondes^a) tijden¹⁾, soedat si hier mennigen armoede ende onsoelde²⁾ geleden heeft.

a) Johannes van den Gronde, †1392, was de eerste rector van het Meester-Geertshuis; zie over hem: Thomas a Kempis, Vita Ioannis Gronde, in Opera p. 820-821; Coll. Kerkhist. Arch. 4, p. 124 = Van Iterson 19; Chron. Wind. 28, 49, 70, 127, 266, 267, 282, 342; An. I, 11-12; Chron. Mont. S. Agn. 154-155, 176; Biogr. A A U, 28, p. 25-26; Vita Ioannis Brinckerinck p. 328; Jac. de Voecht 10; D 42, 43; en in de brieven van Geert Groote: Ep. ed. Acquoy 80-90; ed. Nolte 285-290, 293-294; ed. Preger 47-50. Blijkens 20b bezat hij zeer democratische opvattingen; zie nog 10b, 13d, 44a, 47b, 56d, 59d, 111a.

1) voor tijden is ōs vad' geschrapt.

2) ellende; zie Lübben i.v. unsâlde.