Hier hebt gy het nette verhaal van zyn doorlugtige hoogheid, de prins Karel van Lotteringen
(na 1744)–Anoniem Hier hebt gy het nette verhaal van zyn doorlugtige hoogheid, de prins Karel van Lotteringen– Auteursrechtvrij
[pagina 2]
| |
Voys: Jonkmans trekt uytter muyten.
K Omt hier gy jong gesellen,
Ik moet u wat vertellen,
het is een aardig Liet,
Onlangs is het geschied,
Al van een Vroutje pertinent,
En zy is zeer wel bekent,
Woonagtig hier ter stee;
Wilt eens hooren wat zy dee.
Het is niet lang geleden,
Dat zy is wel getreden,
Al in den Egten band,
Tot verdriet al van haar Man,
Want zy was Baas,
Man Knegt en Vrou,
En haar man beklaagt den Trou,
Hy wenste liever door,
Als te leggen in haar schoot.
By dagen en by nagten
moet hy werken met kragten,
Ik zweer u by mijn keel,
En hy doet het niet te veel:
Al werkt hy nagt en dage lank,
Soo heeft hy nog nooit geen dank,
Als knorren en gekijf,
Wat dunkt u van dat boos Wijf.
Dan kan sy nog wel dringen,
een zoop[j]e zonder minken,
Al van het helder nat,
Van het zo[et] [...] Vat,
En de Man dit zit als blind,
En hy wiegt het kleine kind,
En hy zingt na na dou dou,
Gaat na bed mijn lieve Vrouw,
Dan begint zy nog te kijven,
En gaat hem het huys uit dryven,
Al met den besem stok,
Dan krijgt hy nog helder klop;
Sy siet 'er uit gelijk een Bul,
Hy roept gena desen Sul,
En zeyt mijn wijfje lief,
Ik zal doen wat u belieft.
Ik moet het al beschryven,
Hy begon couragie te krijgen,
want hy was half zat,
Van een rantzoen Jenever nat,
Doen [vol]gen sy samen om een hoek,
En vogten lustig om den broek,
Maar ach! het was schand;
Want sy kreeg de overhand.
Terstont quamen geloopen,
veel menschen daar met hopen,
Te sien de Batalje schoon,
Die Klaes en Trijn alsoo ging doen:
Sy zagen hem trekken 't broekje uit;
En Trijn die riep daar overluit,
Nu zult gy hebben wat;
Klippe de klap al voor u gat.
Hy begon bitter te kryten,
Mijn wijfje wilt mijn niet smijten;
Viel op sijn knieen neer,
Want gy doet mijn al te seer;
Als gy mijn zegt dit of dat,
Ik zal ook vegen 't kint zijn gat,
En wassen alsoo fijn,
De Naveldoekses zuyver rein.
Klaas ik zal u vergeven,
Maar zeker gy mag wel beven,
Wanneer gy mijn verstoort
Met te spreken een enkel woord;
Neen neen mijn wijfje lief,
Ik zal tot u gerief,
Wassen pot en ketel schoon,
[Dat] [...]
Oor[...] gy gezellen,
gy mogt het [wel] vertellen,
komt draagt een Liedjen mee,
Zingt het nobel in de stee,
Maar wagt u altyd voor zulk een Meyd,
Dat gy het niet te laat beschreit;
Daar is nog menig Vroutje schoon,
Die aan haar man zet op de kroon.
Het voornaamste Recept.
Die een boos Wijf heeft op een Maandag,
Die ga in een Bos op de Dingsdag,
En snijd een stok op de Woensdag,
En prijgelse op den Donderdag,
Dat sy sterft op den Vrijdag,
En laatse begraven op den Zaterdag,
Zo heeft de Man een vrolijke Zondag.
|
|