Onder inboorlingen
Rob Delvigne
In Het Parool van 7 augustus 1954 schreef Hermans een paginagroot artikel over zijn toenmalige woonplaats: ‘Groningen... portret van een stad die als een punaise met de punt omhoog in de gelijknamige provincie ligt’. (Janssen-Delvigne 225) Hermans - hij woonde er sinds 1952 - vermeldt Groninger specialiteiten zoals Grunninger Koucke en kraantjeskoffie, maar signaleert ook het ontbreken van gangbare artikelen. ‘Niet zonder een kleine paedagogische stembuiging zegt de Groninger neringdoende in zo'n geval: “Dat wordt hier in het Noorden niet gevraagd, mijnheer!”’ Hans van Straten verwerkte deze anekdote later in zijn boek over Hendrik Nicolaas Werkman (1963, p. 36-37): ‘Wie als niet-Groninger (dat merken ze zo) vraagt naar een buitenissig artikel, kan rekenen op het stereotiepe antwoord “Wordt in 't noord'n niet vrègd”’ met als voetnoot: ‘Ervaring, meegedeeld door Dr. W.F. Hermans.’ (In de derde druk nam Van Straten het antwoord in echt-Gronings op: ‘Wordt in 't noord'n nait vroagd.’)
‘Straat in Groningen, Groningen 1957’
Foto 121 in: Koningin Eenoog
Wat Hermans genoegen verschaft, zo blijkt uit zijn Parool-artikel, zijn de aanwezigheid van zeewaardige schepen midden in de stad en de goede treinverbinding met Amsterdam. Veel architectonisch schoon is in Groningen niet (meer) te ontwaren en de kunst bloeit er niet bijzonder. Er is één uitzondering: ‘Groningen bezit een eigen radiostation, dat om de veertien dagen de litterator Fokke Sierksma de aether in slingert, waardoor er binnen onze grenzen althans één radioprogramma bestaat, dat niet uitsluitend op zwakzinnigen is berekend.’
Nee, Hermans komt in Groningen niet erg aan zijn trekken. ‘Ik heb de gewoonte de waarde van steden af te meten naar de mogelijkheden die zij bieden tot eenvoudig vermaak, dat men zonder gezelschap beoefenen kan. Zulk vermaak kan b.v. bestaan in het wandelen door fraaie of merkwaardige straten en het beschouwen van openbare beeldhouwwerken.’ En hij besluit: ‘Het is wat stilletjes, hier bij ons in het Noorden, maar als ik uit het Westen kom, waar iedereen op iedereens tenen staat [...] veradem ik. Op een afstand mag ik de Groningers graag, vooral doordat die afstand gemakkelijk blijft bestaan. Ik ben meestal ook niet spraaklustig.’
Vier dagen later, op 11 augustus 1954, verschijnt in het Nieuwsblad van het Noorden (Hermans in zijn artikel: ‘de enige krant die ik lees; Het Parool, daar schrijf ik alleen zo nu en dan eens in’) een eerste ingezonden brief, ‘Mislukt portret van Groningen’, waarin een lezer het Hermans kwalijk neemt dat hij onder andere geen melding maakte van de Universiteit ‘die zijn stempel zo op de stad drukt’. Op 12 augustus komt Hermans hiertegen in het Nieuws-