Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt
(1676)–Anoniem Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt– Auteursrechtvrij
[pagina 80]
| |
Dat krachten geeft, en ons bewaert
Tot een volmaeckt en eeuwig leven;
Ons krancke ziel en flauw gemoedt
Met dese spijse krachtig voedt.
d'Oud-Vaders eertijds hebben g' eten
Het Manna van seer lichte spijs,
En 't scheen haer al te slecht van prijs,
Noch hebben van ons niet geweten,
Die nu genieten onbeschroomt
Een Brood dat van Godts tafel koomt.
Sy zijn gestorven en begraven,
Die met de schad'we zijn gespijst:
Maer nu den Hemel ons bewijst
Meer gunst, en Goddelijcke gaven.
| |
[pagina 81]
| |
Die 't ware Manna ons uytdeelt,
Dat leven geest, en wonden heelt.
Een spijs der Engelen bescheyden
Heeft Godt sijn Kinders voorgestelt,
Om haer door dit ellendig veld
Tot 's Hemels Vaderland te leyden,
Een Land vol Melck, en Honing soet,
Dat staeg van vreugden overvloed.
Geen Volck en was by u verheven,
O Heer! noch oyt soo groot geacht,
Aen wien den Hemel heeft gebracht
Reyn Brood, en Spijs van 't eeuwig leven
Een Engels Goddelijck bancket,
Daer Godt ons aen sijn Tafel set.
|
|