Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt
(1676)–Anoniem Hemelschen Parnassus-bergh, met verscheyde sang-dichten betuynt– Auteursrechtvrij
[pagina 7]
| |
'k Sagh een wonder seldsaem licht
Dalen over ons gesicht:
En van verr' als een Sterr'
In dit Dal, en Beth'lems arme Stal,
Ick riep ons Herders op,
Die vluchs sich ontwaeckten op mijn geklop.
't Ten was geen droom, wy hoorden al
Hemels sanck, en soet geschal:
Dus spoeden wy, en liepen ras
Na den Stal daer onsen Koningh geboren was.
't Eerste dat men sagh, daer een teer Kindtje lagh
In 't stroy, en voor Wiegh een Krebbe vol hoy ://:
Sonder kleeren, sonder dack,
In gebreck en ongemack:
| |
[pagina 8]
| |
Heer en Godt in een kot,
En een vuyl dal van een Beesten-stal.
De Herderinnen gauw
Bevrijdden het Kindt van de felle kauw,
Gaven 't decksel, doeck en kleedt,
Tot meer hulp en dienst bereedt.
Het lachten ons soetjens aen,
En sijn eerste Vrienden heeft vermaeck gedaen.
Die na Moeder vraeght, die vindt een teere Maeght,
Die 't Kind op den schoot met doeckjens bewindt ://:
Daer het jammert van den dorst,
Leght sijn mondt aen Moeders borst,
Sich buyght, ende suyght,
Maer sijn lust is noch niet uytgeblust.
| |
[pagina 9]
| |
Dus weest, O mensch verblijdt!
Als dit Kindt dorst na u saligheyt.
Coridon speelt op de fluyt,
Titer trock de moesel uyt:
En songen rondom de Stal,
Daer den nieuwen Koningh lagh van 't Aerdsche dal.
|
|