Helikon. Jaargang 4(1934)– [tijdschrift] Helikon– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 70] [p. 70] Sonnet Kent gij ze wel, die brons-vergulde beukenblaren, Dat felle vermiljoen met goud-oranje aren, Dat ijle wolk-karmijn en diep-rood-koopren gloed, Dat zachte craquelé-geritsel om Uw voet? Gingt gij wel in de herfst Aurora tegemoet, Zaagt gij de rozen-blos van haar opalen bloed Door 't zijden deinen van haar nevelsluier waren En 't gouden luchtschip van haar Held de kim ontvaren? Hebt gij in 't witte veld het zwarte-vogel-krassen En 't hinneken van 't waasmend ploegpaard nooit gehoord? Joeg U de stormwind nimmer op den heuvel voort, En liet g'Uw koel gelaat nooit door een bui beplassen? Hebt gij dit nooit beleefd? Heeft dat U nooit bekoord? Neen?... Dan vaarwel, voor Uw kwaal is geen kruid gewassen! Aeg. W. Timmerman. Vorige Volgende